dinsdag 1 juni 2021

Van de boerderette 62. Een duur gaatje II

Om Kniertje maar weer eens van stal te halen: De thee werd duur betaald: Inclusief pomp, schakelkastje, water- en elektriciteitsleidingen en ook nog een grotere hydrofoor, kostte de operatie 3500 Euro (1). Maar een theetje meneer! En zacht, dat water mevrouw.. Nog zachter dan het water dat we uit de bron hadden. Je krijgt de zeep bijna niet van je handen gespoeld. In de komende tien jaar bespaarden we ons minstens een hectoliter Calgon, rekende ik me snel even rijk. De eerste dagen raakten we er niet over uitgepraat. Jammer genoeg waait zo´n feeststemming snel weer over. Zo steekt de mens nu eenmaal in elkaar. Nooit tevreden met wat hij heeft. Steeds weer op zoek naar nieuwe uitdagingen en problemen om op te lossen. Maar laat ik nu eerst het verhaal afmaken, want er beginnen ongeduldige mailtjes binnen te druppelen. 


De volgende morgen om acht uur reed de vrachtwagen alweer voor. Er zou die dag ook nog een gaatje in buurgemeente Baião geboord worden. Er moesten nog meer dan 15 boorpijpen uit het gat omhoog gehesen, losgekoppeld en op de vrachtwagen geladen worden. Dat werd zweten in het zonnetje. Omdat de laatste pijpen het langst gedraaid hadden, zaten die muurvast aan elkaar gekoppeld. Om de onderste tegen te houden tijdens het losdraaien werd een listig hydraulisch armpje net boven het blok gebruikt. 

losdraaien van de boorpijpen

Het uur der waarheid was aangebroken: Hoe hoog stond het waterpeil in de boorschacht? Een meter of twee onder de bovenkant van de mantelbuis, schatte de baas na een steentje naar beneden te hebben gegooid: "Kijk maar, je ziet het weerspiegelen". Dat zag er goed uit. Meer dan voldoende water voor huiselijk gebruik. 800 liter per uur, berekende hij.

zweten in het zonnetje

Nu moesten de 6 meter lange blauwe pvc buizen nog in de schacht. Die hebben, inwendig, een diameter van 14 cm. In meer dan de helft daarvan zijn verticale sleuven geslepen om het water door te laten. In de buis die als eerste het boorgat in ging, werd een half ovaal uit de onderkant geslepen. Die uitsparing dient om de buis niet te laten scheuren op een uitstekende steen in de put.

onder de sok vastgezet

Voorzichtig - de buis mag er niet ´vandoor gaan´- liet de baas de eerste buis door de speciale klem die hij op de mantelbuis had gelegd glijden en zette die klem daarna net onder de sok van de buis vast met een loodgieters tang. Een van de medewerkers plaatste de volgende buis in de sok, er werd aan drie kanten een gaatje door sok en buis geboord en de twee werden met popnagels aan elkaar vast geklonken. "Goh, wat hebt u een handige popnageltang", zei ik, "met twee armen! Krijg je niet zo´n knijphand." "Heb ik bij de Chinees gekocht", kreeg ik terug, "ik had eerst een heel dure, maar die gaf al snel de geest. Deze is prima."

handige popnageltang

Buis na buis gingen zo in de boorschacht. Op de laatste moest nog even de voet worden gezet om hem helemaal in de mantelbuis te laten verdwijnen. Nu nog het provisorische deksel er bovenop, dat door een van de medewerkers met behulp van de hitte van de compressoruitlaat gefabriceerd was en klaar was de klus.

provisorisch deksel

Tijd om over de volgende stap te praten. Allereerst de pomp. Die moest een vermogen van 2 `cavalos´, oftewel paardenkracht (pk) hebben, omgerekend in begrippen van de 21e eeuw pakweg 1,5 kilowatt (kW) (2). Daarbij kwam dan een schakelkast om de pomp uit de schakelen als het waterpeil te laag was (en weer in te schakelen als dat steeg). In die smalle buis kan geen vlotter worden gebruikt om de pomp uit te schakelen bij droogstand. Waterleiding in elektriciteitskabel had ik al tot aan 6 meter vanaf het boorgat, maar daar moest natuurlijk nog ruim honderd meter aan vastgemaakt worden. De boorbaas zou een begroting maken. Het plaatsen van de nieuwe hydrofoor hadden we al met een loodgieter afgesproken, die we ook zouden uitnodigen om een begroting voor de andere werkzaamheden in te dienen. 

Het werd de loodgieter, niet omdat zijn begroting veel lager was - het verschil was maar 20€ - maar omdat hij dichtbij woont. We hadden zo onderhand de buik vol van bedrijven uit Amarante of nog verder weg, die razend enthousiast nieuwe spullen kwamen installeren, maar nooit meer kwamen opdagen als daar iets aan stuk ging, of onderhoud gepleegd moest worden. Hoewel een beetje het type van een horizontale communist - zo onbuigzaam als zijn pijpentang - leek onze loodgieter in ieder geval  betrouwbaarder in dat opzicht.

de kabel aan de waterleiding bevestigd

Snel was hij ook. Zaterdagochtend hadden we hem groen licht gegeven en maandagochtend stond hij al met alle spullen voor de poort. Omdat hier per dag niet meer dan anderhalve tractor en een voorhistorische Zündapp passeren, konden we rustig de hogedrukslang over de weg uitrollen. Dan realiseer je je pas hoe verbazingwekkend diep 100 meter is. Terwijl de loodgieter zorgvuldig de elektriciteitskabel met tyraps aan de tyleenslang bevestigde en de torpedoachtige waterpopm in in elkaar schroefde en aansloot, groef ik een sleuf vanaf het boorgat om de bestaande waterleiding op te zoeken. Bah, niets dan stenen. Pas toen uit ons gesprek bleek dat ik nog ouder was dan hij - had ie niet gedacht! - greep de man ook een schop.

slang en kabel worden in de schacht gevoerd

Nadat er een stevig nylon koord aan de pomp was geknoopt, werd die in de buis gelaten en samen lieten we voorzichtig waterleiding, kabel en koord meter voor meter naar beneden glijden. Er kwam geen einde aan. Op diepte aangeland, werden slang en kabel door een speciaal dekseltje geleid, waarna het koord door een oog aan dat deksel stevig werd vastgeknoopt. Deksel op de mantelbuis, en de pomp hing veilig op 97 meter diepte.

Samen plaatsten we nog een betonnen put zonder bodem (`opzetstuk´ heet zoiets in de vaktaal) om de mantelbuis.Die werd vast gekledderd met cement, er ging een gegalvaniseerd deksel bovenop en daarna kon de loodgieter, die ook elektricien was - "Anders verdien je niks in de bouw, meneer" - waterleiding, kabel en schakelkast aansluiten en de nieuwe hydrofoor installeren.
Toen de kraan dan eindelijk open mocht, kwam er melkachtig water uit en de kraanzeefjes zaten in een mum van tijd dicht met steengruis en kleine stukjes blauw plastic slijpsel uit de sleuven van de pijpen. "Morgen gaan we spoelen", sprak de loodgieter, "Ik zou het niet drinken, maar u kunt er rustig een douche mee nemen."

de schakelkast

´s Morgens werd het t-stuk in de waterleiding dat naar het oude waterreservoir leidt opengemaakt en een duimdikke waterstraal spoot omhoog. De loodgieter had nog een klusje in de buurt.                          Na ruim twee uur sloeg de pomp af. Dat betekende dat hij droog stond. Maar na vijf minuten werd hij via de schakelkast automatisch weer ingeschakeld, tot na een kwartier het water weer op was en dat ging zo door tot de loodgieter arriveerde: "Als u er ook de planten mee zou moeten beregenen, zou het een beetje krap worden, maar voor het huishouden hebt u meer dan genoeg water". 

In het begin was het nog een beetje melkachtig, maar het water werd al snel volledig helder. Een beetje bekomen van de rekening, besloten we na een kopje moddervrije thee dat we er goed aan hadden gedaan om het project te laten uitvoeren, zodat we toch nog rustig konden slapen die nacht.   

`waterdicht´ afgesloten


1. Eerlijkheid gebiedt me te zeggen, dat ik die boorwerkzaamheden eigenlijk helemaal niet zo duur vind, gezien de hoge kosten van het boren (boorkoppen, diamantboren (zie deel I), de grote hoeveelheid gebruikte brandstof die er door gejaagd wordt en de personeelskosten). Daarbij komen de enorme investeringen die zo´n bedrijfje moet doen: Die Unimog met boorinstallatie bijvoorbeeld, kostte 75.000€ (en dan heeft men nog een tweede op rupsbanden voor moeilijk terrein), de compressor 80.000€ en daar moeten er voor de continuïteit ook twee van zijn (Ja, die Portugeest is een nieuwsgierig baasje). Dan hebben we nog de dieplader waarop compressor en boorinstallatie over de weg worden vervoerd en een vrachtwagen voor het materiaal, die toch ook minstens 50.000€ heeft gekost. Je snapt wel dat die machines (en dus ook de mensen) heel veel uren moeten maken om zo´n onderneming rendabel te houden.                      De rekening van de loodgieter bestond voor het overgrote deel uit materiaalkosten. Hij berekende (voor mijn begrippen) maar weinig arbeidsloon.  

2.Je ziet vaak in Portugal dat aannemers, of - zoals in dit geval - de eigenaar/directeur van een waterboorbedrijf, (en echt niet alleen oudere generaties), zich nog steeds niet aan het SI (metrieke) stelsel hebben hebben aangepast en ouderwetse eenheden zoals `cavalo´ (paardenkracht) of  `polegado´ (duim) gebruiken. De naam van de laatste maat wordt hier steevast verkeerd uitgesproken en gespeld - zelfs in contracten - als `pulgado´, wat ik nogal lachwekkend vind, omdat `pulga´ vlo betekent.  




zaterdag 15 mei 2021

Van de boerderette 61. Een duur gaatje I

"Ruik je het dan niet?" "Wat moet ik ruiken, lief?" "De thee. Die ruikt raar." "Ik ruik niks." "Die neusoperatie van jou heeft ook niet veel geholpen, hè; die thee ruikt pruttig." "Pruttig? Volgens mij ruik je je bovenlip." "Nou dank je wel! Die thee ruikt naar modder en hij smaakt ook naar modder. Die ga ik echt niet opdrinken."

Hoe vaak hadden we dit soort discussies al niet gehad. Drinkwater uit een zogenaamde `mina´, een horizontale gang naar een bron met een drempel ervoor (en afgesloten met een deur om dieren buiten te houden) is natuurlijk goedkoop en de kwaliteit is meestal wel goed. Maar na zware regen niet helemaal smaak vast. Bovendien hadden we ook al een paar keer meegemaakt dat er na een bosbrand as in het drinkwater terecht kwam. 

We besloten om nu eindelijk de knoop maar eens door te hakken en naar water te laten boren: Een zogenaamde `furo´. Ik had het kaartje nog van een boorbedrijf dat een jaar eerder voor een buurman een gaatje had geboord en die heel was tevreden met het resultaat. Dus werd het `Granitáguas´, een onderneming die in een gehucht ergens tussen Santo Tirso en Felgueiras is gevestigd.

Voordat zo´n gat geboord mag worden, moet eerst een voorlopige vergunning worden aangevraagd bij de de APA (Agéncia Portuguesa do Ambiente), dat onder het Ministerie van Milieuzaken valt. Die vergunning kost ca. 130 Euro. Meestal regelt het boorbedrijf de vergunningsaanvraag voor je. Bij de aanvraag moet een kaartje (Google-map) worden gevoegd waarop de boorlocatie staat aangegeven, zodat de vergunningverlener kan controleren of zich een andere geregistreerde put of bron binnen 100 meter van het te boren gat bevindt waarvan de watertoevoer verstoord kan worden. In het eindrapport, na het boren, kan die locatie nog wel beetje veranderd worden, bijvoorbeeld als bij de eerste boring geen water wordt gevonden. Daarna wordt de definitieve vergunning afgegeven. 

De compressor verbruikt 60 liter diesel per uur

Het boorbedrijf had het blijkbaar erg druk, want na het verlenen van de vergunning duurde het ruim vijf maanden en heel wat telefonisch `getrek´, voordat de baas eindelijk toezegde: "ja, nu zijn we in de buurt. We zitten in Cinfães. Morgenochtend komen we." 

Tegen elf uur kwam de colonne aangedenderd: Een vrachtwagen met de boorpijpen en de plastic buizen die in het boorgat gaan en daarachter een oude Mercedes Unimog (een terreinvrachtwagen die veel door het leger is gebruikt), waarop de boorinstallatie was gemonteerd, met een enorme compressor aan de trekhaak. Het begon zachtjes te regenen.

De Unimog wordt op zijn plaats gereden

De compressor werd aan de kant van de weg gezet en losgekoppeld, waarna de Unimog het terrein op reed. Een van de medewerkers brak een gevorkt eikentakje af en gebruikte dat tussen beide duimen en wijsvingers als wichelroede, Zo´n twee meter van de plek die ik op de kaart had aangeven bewoog het uiteinde van de kleine roede krachtig naar beneden: Daar moest water te vinden zijn. De kont van de Unimog werd boven die plek gemanoeuvreerd, de boorinstallatie in verticale stand gekanteld en daarna met behulp van de hydraulische uitschuifpoten van de wagen precies waterpas gezet. De hoge druk luchtslang tussen de compressor en de boorinstallatie werd aangesloten en de plastic buizen nog even uitgeladen en toen .. was het etenstijd. Men vertrok naar Marco.

De installatie wordt waterpas gezet

Het driekoppig boorteam arriveerde even na twee uur. De motor van de compressor (een zes-cilinder Deutz) werd gestart en motor op de Unimog die de boor via een hydraulisch systeem doet draaien. De dikke boorkop werd omhoog gehesen, door het blok onderaan de installatie gevoerd en aan de bovenkant vastgedraaid aan de boorinstallatie. Het boren kon beginnen. Langzaam draaide de boorkop zich door de bovenlaag van aarde, losse stenen en door water geërodeerd graniet. Er steeg een enorme stofwolk op: De perslucht die via de boorpijp naar beneden wordt gevoerd, drijft de boorhamer in de boorkop aan en blaast het boorsel door het geboorde gat omhoog (1)

Het bedieningspaneel voor perslucht en boor

.Na twee meter stuitte de boorkop al op harder graniet. De dikke boorkop werd afgekoppeld en een witte PVC-buis van 20 mm. in het gat geplaatst en op maat gemaakt. Deze dient als mantelbuis. Die zorgt ervoor dat er later geen aarde, vuil of regenwater in het boorgat terecht komt. Een dunnere boorkop werd aan de installatie geschroefd en nu begon het boren pas echt (2). De druk en de boorsnelheid werden nog een beetje opgevoerd en de paraplu´s waren nu ook erg handig om het stof op te vangen. Uit het boorgat kwam geelwit poeder gemengd met piepkleine stukjes steen: Gemengd graniet.


Telkens als de boorpijp van 3 meter lengte bijna helemaal in het gat was verdwenen, werd de perslucht afgesloten, de aandrijving in zijn achteruit gezet, de pijp losgeschroefd. Daarna werd de boorinstallatie opgehesen om ruimte te maken voor de nieuwe pijp (60 kg.) die door een medewerker van de vrachtwagen werd getild. Deze werd op de vorige geplaatst, eerst aan de bovenkant vastgedraaid en daarna met een enorme sleutel op het blok gefixeerd, voordat hij ook aan de onderkant werd vastgeschroefd. Perslucht weer aangesloten en vooruitdraaien maar weer. Een nogal routineus karwei, maar je moet er wel bij blijven: De boorsnelheid en de druk moeten, afhankelijk van de hardheid van het graniet, bijgesteld worden en de boor kan ineens in een zachte laag terecht komen en dan is de boorpijp in een oogwenk verdwenen. 

Toen de boorkop op 17 meter diepte was aangeland, kwam er voor het eerst een beetje water naar boven. Het boorsel  `saibro´, oftewel granietzand, veranderde in modder. Op deze diepte begon ook de keiharde blauwe graniet: De kleur van de `saibro´ werd grijsachtig. Het boren ging ook wat langzamer, maar je krijgt in die harde steen wel een mooie, stabiele boorschacht.

Water!..

Pas op 40 meter werd de eerste echte ader geraakt. Het water kwam nu wat sneller naar boven, maar het resultaat was nog niet spectaculair. Wel begon er een - lelijke - modderstroom naar beneden te lopen. De wichelroedeloper (Die me later vertelde dat de baas van het bedrijf geen gat boort, zonder van diens `gave´ gebruik te maken), brak opnieuw een gevorkt eikentakje af en besloot dat er op 60 meter diepte nog meer water moest zitten. Boorpijp volgde op boorpijp en gespannen loerden ik naar het gat, bijgestaan door een paar geparaplude buurmannen die zo´n kans om raad te geven en sterke verhalen te vertellen over `boor gevalletjes´ die zíj hadden meegemaakt natuurlijk niet wilden missen. 

Op 70 meter diepte raakte de boor opnieuw een ader, maar omdat omdat er niet echt een overvloed van water was aangeboord en om een groter waterreservoir te verkrijgen, adviseerde de baas tot 100 meter diepte te boren. Ik vroeg hem wat dat ging kosten Het kwam, zelfs met een beetje gegoochel, toch wel een eindje boven de 2000 Euro. Oei, dat was wel zo´n beetje het dubbele van wat we ons hadden voorgesteld (We hadden er min of meer op gerekend om niet dieper dan 40 meter te hoeven boren). En dan moesten er ook nog eens een pomp, een betonnen kast met deksel boven de boorput en de benodigde water- en elektriciteitsaansluitingen komen...

en nog een beetje

Toch besloot ik het advies op te volgen. Als er nog een keer geboord zou moeten worden omdat het water niet toereikend was, zou het nog veel duurder uitpakken. Een beetje verveeld keken we in de stromende regen toe hoe pijp na pijp in het boorgat verdween. Tergend langzaam vanwege de hardheid van het graniet. Er werd geen nieuwe ader meer aangeboord. Het gat werd 103 meter diep. Snel werd nog de helft van de boorpijpen naar boven getrokken, afgekoppeld en in de vrachtwagen geladen. De motoren werden uitgezet en alles bleef liggen zoals het lag. Kletsnat en moe stapten de mannen in de vrachtwagen. Morgen zou de klus worden afgemaakt, hopelijk met beter weer.

de sleutel op het blok

                                                                     

                                                      Wordt vervolgd

1.De maximale druk die de compressor aan de boorinstallatie kan leveren is 170 Bar, maar de normale werkdruk van de perslucht die in het boorgat wordt geblazen ligt rond 120 Bar. Dat is zestig keer de druk van het water dat uit je keukenkraan komt. Als je op die manier een gat zou proberen te boren op de plek in Noord-Holland waar uw Portugeest is groot gebracht, ben je voordat je je neus kunt dicht knijpen met boorinstallatie en al in de modder verdwenen. Men zou er nog een flinke klus aan hebben om iets van je terug te vinden.

2.Zo´n boorkop kost 8000 Euro en gaat ongeveer 10.000 meter mee. Daarna gaat hij op de schroothoop. De diamantboren die op de boorkop worden geplaatst, kosten zo´n 800 Euro, en doen, afhankelijk van de hardheid van het graniet dat ze tegenkomen 800 - 1000 meter dienst. Dan moeten ze vervangen worden. Voordat in 1987 het ingenieuze systeem dat de boorhamer onderin de boorkop met perslucht aandrijft gemeengoed werd, zat de boorhamer bovenin de boorinstallatie. Je kunt je wel voorstellen dat in die tijd de slijtage - ook van de boorpijpen en de installatie zelf - nog veel groter was.

vrijdag 23 april 2021

Van de boerderette 60. Varkensslacht

Waarschuwing: Het verhaal en de beelden in deze blogpost kunnen door de lezer als schokkend worden ervaren.                                     

Als je niet met dat onderwerp geconfronteerd wilt worden, laat je deze post maar ongelezen, maar het moest er een keer van komen. Het logische vervolg van de vorige, `Poep op het land´: De varkensslacht. En dan niet zoals dat buiten ieders zicht in het abattoir gebeurt, maar de rauwe werkelijkheid op het boerenerf. In Portugal worden voor de (noodzakelijke) ondersteuning van de gezinseconomie nog steeds thuis varkens vetgemest en geslacht. Dat is wettelijk toegestaan, tot een maximum van drie per jaar, zolang het om officieel geregistreerde varkens gaat (plastic identificatie in het oor), het vlees alleen bestemd is voor eigen consumptie, en aan de meest elementaire regels van hygiëne voldaan wordt (geen mens die dát controleert). Veel gezinnen in mijn omgeving mesten een of twee varkens per jaar. Een, die rond de kerstdagen wordt geslacht. Die is, behalve voor de karbonaadjes en het spek, bestemd voor de rokerij van salpicão en chouriço. De andere is voor de vleesvoorziening in de zomermaanden.


Of het nu gaat om bosbouw, tuinbouw, steenhouwerij of metaalbewerking, mijn buurvriend M. is in al die zaken handiger, sneller en effectiever dan ik. Hij is van nature een handige jongen en bovendien heeft hij in al die sectoren gewerkt. Hij helpt me vaak en graag. Als ik al hem echter vraag of ik nu eens iets voor hem kan doen, hoeft dat niet: "Nee, wij krijgen al water van jullie, en u hebt het druk genoeg." Hij vindt ongetwijfeld dat hij het in zijn eentje beter kan. 


Maar er is een ding waarbij ik hem kan en mag helpen, hoewel dat beslist mijn hobby niet is: De varkensslacht.
Een paar jaar geleden mestte hij nog twee varkens per jaar, maar nu de kinderen de deur uit zijn, houdt hij het bij een, voornamelijk voor de rokerij, Die wordt door M. en zijn vrouw A. gevoed met een slobber van pompoenen, aardappels eikels en kastanjes, voedermeel en de kliekjes uit de keuken. Meestal moet het dier er vlak voor kerstmis aan geloven, maar als het te warm is - ja, dat kan gebeuren in Portugal - wordt dat ook wel eens januari.

Als ik dan om half acht ´s morgens - in het donker nog - bij zijn huis aankom, wordt er eerst ontbeten in de zwarte keuken (heb ik het nog wel eens over). Brood, altijd witte bolletjes, met dikke plakken, op houtvuur gebakken salpicão van het varken van het vorig jaar ("Neem gerust, neem meer!) met een beker rode wijn of icetea. Intussen arriveert zijn zoon. Met slaapogen. En meestal ook nog de schoonzoon en een ander familielid of vriend. Het wordt tijd om onze laarzen aan te trekken.


Terwijl wij de slachttafel uit de `loja´ (schuur onder het huis) halen, gaat M. het varkenskot in met een touw met een lus die om de snuit moet, zodat het varken niet kan bijten en waaraan hij het uit het hok trekt. Het dier voelt nattigheid, want het mag nooit de deur uit. Het zet zich schrap en begint te krijsen, maar M. is onverbiddelijk en erg sterk. Hij sleurt het varken met een paar `filhos (of meestal) filhas da puta´ naar de zelf ontworpen slachttafel en wij trekken snel de banden onder zijn poten door om het - staande - op twee plaatsen vast te maken.
Als het dier stevig vastzit, wordt de tafel met een grote pijp als hefboom omgeklapt in horizontale stand en verzekerd. Het varken ligt nu op zijn zij. Door het gebruik van deze geniale klaptafel heb je niet zoveel mankracht nodig en hoeft het varken minder lang te lijden. 

Nu komt het ergste: Terwijl wij de poten van het varken vasthouden steekt M. een groot, scherp mes in zijn keel en snijdt de halsslagader door. Zijn vrouw staat al klaar met een plastic bak om het bloed op te vangen. Het varken gilt, rochelt en begint te rillen. Zoiets wil je eigenlijk niet meemaken. Maar het dier sterft snel - M is ook nog eens een zeer kundig slager - proest en rilt nog wat en dan beginnen de stuiptrekkingen. Nu is het zaak om de poten goed vast te houden, anders gaat de tafel alsnog om. 
Na vijf minuten is het afgelopen en kunnen we even de benen strekken. Het is inmiddels volledig dag geworden.


M. snijdt de ogen uit en werpt die naar de kettinghond (!), die daar al op stond te wachten en ze met grote happen wegschrokt. Daarna snijdt hij de endeldarm los en trekt die naar buiten. De boel wordt netjes schoongespoten, dichtgebonden en weer naar binnen gewerkt. Nu is het onze beurt: Met een dakdekkersbrander worden de haren geschroeid. Op de rug en zijden worden die met een hak afgeschraapt, maar de haren op buik, kop en poten moeten zorgvuldig aangebrand en met lichtelijk botte messen (de huid mag niet beschadigen) worden afgeschrapt. De nagels worden gloeiend heet gestookt en door de zoon van M met handschoenen aan uitgetrokken. Gelukkig gebeurt dit allemaal in de open lucht, want de stank van verbrande haren en nagels is verschrikkelijk.


Met man en macht wordt het varken gekeerd en aan haar andere zijde van haren ontdaan. Daarna is het tijd voor het tweede ontbijt: Plakken gekookt varkensbloed met komijn en gelamineerde knoflook en - natuurlijk - nog meer gebakken salpicão, brood en wijn. Het is lekker warm in de keuken, maar we zijn nog lang niet klaar. Snel naar buiten maar weer.


Daar beginnen we aan een proces waar ik nooit eerder over gehoord had en dat alleen nog door traditionele varkensslachters in het binnenland wordt uitgevoerd: `Pintar o porco´, oftewel het varken verven. Er wordt een grote hoop droog riet tevoorschijn gehaald. M. pakt daarvan een vuistdikke bos, steekt die met de brander in brand en begint met de brandende kant op de huid van het varken te slaan en te strijken. De huid wordt pikzwart. En dat is de bedoeling. Bossen riet worden nu aan elkaar doorgegeven en in brand gestoken. We slaan en strijken tot het varken aan deze kant helemaal zwart is. Het is zwaar en heet werk. Het riet brand als de hel. Je moet oppassen dat kleren en haren niet in de fik vliegen. 


Dan wordt de huid met water, harde zeep en stenen schoon geschuurd - ja ook netjes tussen de tenen en in de rimpels van de oren - tot ze een mooie lichtbruine kleur heeft gekregen. Een hele klus. Die huid wordt later in stukken gesneden en in zout ingelegd. Voor de soep. 
Het varken wordt weer gekeerd en krijgt dezelfde behandeling aan de andere kant. Het dier is voor mijn gevoel inmiddels veranderd tot een object.    
Het is nu klaar om opgehangen te worden. Daarvoor maakt M twee sneden in de achterpoten, zodat stokjes achter de pezen kunnen worden gestoken. Die pezen zijn sterk genoeg om het hele gewicht van het varken te dragen. 


We rijden de slachttafel naar de ingang van de `loja´ en dan moeten die honderdvijftig kilo een drempel over, een trede af daarna een draai maken om bij de balk met de twee ketting takels, die hier ´garibaldi´ (merknaam) worden genoemd. De haken worden met een plastic zakje erom achter de pezen in de achterpoten gehaakt en dan word het varken omhoog gehesen, terwijl we de tafel zo manoeuvreren dat het met zijn kop de grond niet kan raken. Nog even alles buiten met tuinslang en bezem schoonmaken en dan zit ons werk erop. 


M. heeft inmiddels de buik opengesneden. Longen, lever (daar krijg ik straks nog een stukje van), maag  en darmen verwijderd en daarna wordt de buikwand met stokjes opengehouden. Ik kijk toe hoe hij op een grote doek de darmen aan het ontwarren en van elkaar los staat te trekken. Die worden straks gewassen om te dienen als omhulsel voor de salpicão en de chouriço. Alles van het varken wordt gebruikt: Het vet (reuzel) bijvoorbeeld wordt bewaard om te bakken, de oren ingezouten voor de bonenschotel die op Carnaval wordt geserveerd, enzovoort.

Het wordt druk in de keuken, maar er zijn krukken genoeg. M heeft xanfana gemaakt (zie Bijzonder Portugees 11, Ouwe geit). Hij maakt de beste in de hele omgeving. Met de gebakken aardappelen, rijst uit de oven en een salade van A krijgen we een vorstelijke lunch voorgezet. 
Om twee uur ´s middags neem ik afscheid. M snijdt nog even snel een stukje lever voor me af. Voor hem moet het echte slagerswerk nog beginnen en zijn vrouw is voorlopig ook nog wel bezig met de voorbereidingen van de rokerij.


Thuisgekomen, kleed ik me uit op de mat voor de buitendeur. Alles in de was! Dan een douche en een tukje om van de vermoeienissen te bekomen. Dat was me het dagje wel..
Als ik de volgende morgen aan mijn eerste kop koffie zit, hoor ik getoeter. De schoonzoon van M staat voor de poort met een grote zak vol dun gesneden `febras´ (varkenslapjes) en stoere speklappen. 
Probeer M maar eens te helpen zonder daar meteen weer iets voor terug te krijgen! 


 

  


 




dinsdag 26 januari 2021

Van de boerderette 59 Poep op het land

Gisterenmorgen passeerde weer een hele familie ons huis, drie op de tractor, een minuutje later nog drie lopend. Allemaal met een mondkapje. Op de lange platte kar achter de tractor lagen motormaaiers en hooivorken, dus wist ik meteen die gingen doen: Mato maaien op de berg voor het varkenskot. Mato is een mengeling van hoge grassen, kruiden, en struiken -  de laatsen voornamelijk van de vlinderbloemfamilie - zoals brem en gaspeldoorn. Behalve op de weinige stukken waar bomen staan, zijn de Montedeiras, de bergen om ons heen er helemaal mee bedekt. Op de `baldios´,  de onverdeelde weiden voor gemeenschappelijk gebruik, mag iedereen de mato maaien die hij nodig heeft. Het wordt gebruikt als ligstro voor het varken en gaat daarna, vermengd met zijn of haar urine en poep op het land. Uitstekende mest voor de overwegend arme grond in deze contreien.


                                                            mato in de Montedeiras

Aan het eind van de dag zag, hoorde ik ze al van ver terugkomen. De tractormotor moest flink aan het werk om de hoog en breed opgeladen kar te trekken (en helling af tegen te houden). Iedereen groette vrolijk. Het werk zat erop. De volgende dag kon het `zomer´varken zijn of haar intrek nemen in het kot. Meestal een donker en niet al te groot hok, met een stevige deur en als het varken mazzel heeft behalve een lucht- ook nog een lichtgat. Het zit daar met geen ander doel dan zwaar en vet te worden. Behalve een onbeperkte toevoer van `slobber´ bestaan de vriendelijkheden van de eigenaar gewoonlijk uit niet meer dan een por met een stok om hem te laten opstaan - en aan de buurman te laten zien hoe zwaar hij al is - of een trap om hem tijdens de voedselverstrekking bij de deur weg te houden. Een varkensleven!

                                                                    een vracht ´mato´                     

Lang niet iedereen mest een varken voor de zomer vet. Behalve de uitlopende aardappelen van het vorig jaar en misschien nog wat overgebleven pompoenen is er weinig voor het dier te eten in de winter en het vroege voorjaar, dus moet er voedermeel gekocht worden. En dat is duur. In tegenstelling tot het varken dat rond de kerstdagen wordt geslacht, worden er na het slachten van dit dit dier geen salpicão* en chouriço de sangue (bloed)* gemaakt. Daarvoor is het in de zomer te warm, het vlees zou bederven en bovendien wordt er dan geen houtvuur in huis gestookt om deze `enchidos´, (gerookte worst of vleeswaar) te roken. 
  
 Het varken van de buurman

Als de slacht achter de rug is, wordt de met mest vermengde `mato´ naar het bouwland of de moestuin afgevoerd. Wie dat kan betalen, huurt daarvoor een tractor. Ik heb een buurvrouw die de mest met een kruiwagen van haar huis in het dorp naar haar landje brengt. Daarvoor moet ze elke keer meer dan een kilometer met een volle kar bergopwaarts. Maar het kan nog erger: Vroeger, met name op de smalle, steile sucalcos (terrassen), dichter bij de oevers in het smalle rivierdal van de Douro, moesten de landarbeiders de mest in houten tonnen (alles bij elkaar zo´n 60 kilo) op hun rug vervoeren, over smalle paadjes en ruwe stenen trappetjes met treden van ongelijke hoogte. Geen wonder dat veel mensen hier op hun vijftigste volledig versleten waren.


Toen we de boerderette kochten en het krakkemikkige stenen huisje er nog stond, viel het ons op dat de beerput onder het closet in het wc-hok niet veel meer dan een halve meter diep was. Kon die niet dieper omdat de rots zo hard was? "Welnee", zei de zoon van de vorige eigenaar: "Als dat gat vol was, maakten we het luikje aan de voorkant open en werd de hele zooi met een houten trekker (zoiets als een sneeuwschuiver) naar buiten gewerkt en over de moestuin verspreid."
Hoewel het ons bekend was dat ook in Japanse landbouwgebieden de eigen poep als mest werd gebruikt, besloten we om esthetische en hygiënische redenen dit inheemse gebruik niet na te volgen en de wc was het eerste bijgebouwtje dat ik afbrak. Totdat het nieuwe huis klaar was, gebruikten we een chemisch toilet, zoals vaak in caravans en campers wordt gebruikt. Ik moet erkennen dat het milieu niet echt opknapt van de chemicaliën die daarin worden gebruikt.  

Ondanks veelvuldig aandringen van buren en kennissen hier in Fandinhães - `Wanneer neem je nu een varken? Dan heb je ook mest en groeit alles toch ook veel beter´ - heb ik me nooit laten verleiden om ook een zeug of  beer in de schuur op te sluiten. We redden ons best met de composthoop en zo af en toe wat paardenmest. De paprika´s en uien zijn wat minder talrijk en groot dan die van de buurvrouw, maar ik plant ze niet voor de landbouwtentoonstelling en ze smaken even lekker.

                                                                            salpicão

*Salpicão wordt gemaakt van min of meer cilindervormige stukken varkenslende. Die worden eerst gemarineerd in rode of witte wijn met zout, knoflook, laurier en zoete of picante paprikapoeder. Daarna worden ze in gewassen dikke darm van het varken geperst en ongeveer acht dagen in de schoorsteen boven het open keukenvuur gerookt. (Noord-Portugal Trás-os-Montes en Douro-gebied)

                                                                     chourço de sangue

*Chouriço de sangue bestaat uit een mengsel van bloed, spekjes en reuzel, gekruid met laurier, azijn en soms een beetje piripiri. Ook dit mengsel wordt in varkensdarm geperst en - in ieder geval hier in Marco de Canaveses - gerookt. (Noord-Portugal)

maandag 7 december 2020

Bijzonder Portugees 41. Eilandjes in de stad


In Portugal is nooit sprake geweest van enige vorm van grootschalige, door de overheid gecoördineerde sociale woningbouw. Op Nederlandse manier georganiseerde woningbouwverenigingen of - corporaties waren en zijn hier onbekend. Terwijl in Amsterdam al in 1852 de eerste woningbouwvereniging werd opgericht en de arbeiders in diezelfde eeuw van de nauwelijks menswaardige onderkomens op Kattenburg en Wittenburg verhuisden naar huurwoningen in De Pijp en de Dapperbuurt, werd het huisvesten van de door de Industriële revolutie aangetrokken werkzoekenden in Porto en Lissabon volledig aan het particulier initiatief overgelaten. In Porto bedacht men een unieke en lucratieve manier om voor goedkope huisvesting te zorgen: De zogenaamde `Ilhas´, oftewel Eilandjes. Deze bestaan uit ongeveer een dozijn krakkemikkige, piepkleine woninkjes, meestal in de achtertuin van de huisbaas. Hoewel tegenwoordig minder in aantal - in 1899 waren er meer dan 1000 - zijn er nog heel wat van die eilandjes in Porto. Meestal goed verborgen en slechts bereikbaar via de tunnel onder een poortwoning.

 


Omdat de bouwpercelen in Porto erg diep waren, leenden ze zich uitstekend om achter de eigen woning tien tot twaalf gelijkvloerse huurwoningkjes neer te zetten. In twee rijen tegenover elkaar en gescheiden door een smalle corridor. Voor de bouwvergunning, hoefden halverwege de 19e eeuw alleen de gevels getekend te worden, de rest werd aan het goeddunken van de grondeigenaar overgelaten. De woninkjes werden gebouwd met bouwmaterialen van slechte kwaliteit en de eigenaar was niet verplicht om voor ventilatie, stromend water, elektriciteit of een afvoersysteem te zorgen.
De huisjes hadden doorgaans een gevel van 4 meter. Binnen waren drie micro-ruimtes: huiskamer, keuken en slaapkamer. Soms was er nog een piepklein, laag zoldertje boven de keuken en de slaapkamer. Daar konden de jongste kinderen dan slapen. De wc, als die er al was, vond je achter in de tuin, of in het midden van de gang. Hij moest door de huurders gezamenlijk schoongehouden worden. De huisjes hadden geen eigen sanitaire voorzieningen.


Om toch nog wat zuurstof in te ademen, er moest binnen ook nog - op een houtvuurtje - gekookt worden. stond de bovenste helft van de halve buitendeur altijd open, de onderste was gesloten om honden en ongedierte buiten te houden. Samen met de flinterdunne binnenmuren, zorgde dat ervoor dat de bewoners nauwelijks geheimen voor elkaar hadden. Je kon immers elk gesprek horen. Dit bevorderde - naast spanningen - sterke onderlinge banden en solidariteit. Zelfs clanvorming. Vaak huurden volwassen geworden kinderen, neven en nichten bij voorkeur een woning op het zelfde eilandje als hun oudere familieleden, zodat sommige eilandjes bijna geheel door één familie bewoond werden. 

Hoewel de huren laag waren, vormden de eilandjes voor de kleine burgerij van Porto een veilige - en zelfs belastingvrije - investering, die zich snel terugbetaalde. De woningnood was groot, dus de huisjes waren vrijwel altijd bezet. 
De salarissen die in de 19e eeuw in de fabrieken en werkplaatsen in Porto werden verdiend waren zo laag, dat 80% daarvan direct aan voedsel besteed moest worden. Slechts zo´n 10% bleef over om onderdak te betalen. Daarom vormden de lage huren op de eilandjes een aantrekkelijke oplossing voor de arbeiders in die tijd. Bovendien kon men op de eilandjes vaak huisvesting vinden op niet al te lange loopafstand van het werk. Na een 13urige werkdag had men tijd noch energie om een lange weg naar huis af te leggen. Openbaar vervoer, voor zover aanwezig, was veel te duur.


Aan het einde van de 19e eeuw woonden er 50.000 mensen - zo´n beetje de helft van de bevolking van Porto - op bijna 1050 eilandjes in de stad. Voor `law and order´ vaak ontoegankelijke, vijandige gebiedjes en vanwege de ongezonde wooncondities, de slechte sanitaire omstandigheden en het illegaal houden van varkens, kippen en honden, bronnen van ziekte en epidemieën van griep, tbc, cholera en vlektyfus. Porto was de laatste Europese stad waar (in 1899) de builenpest werd uitgebannen.
(Als de pest) gemeden door de hogere standen en buiten het nieuws gehouden door de pers, werden de eilandjes door de opeenvolgende B&W´s van Porto vooral gezien als een probleem, dat het liefst genegeerd werd. Maar soms ook, zoals in de jaren vijftig van de 20e eeuw, sloeg een stadsbestuur rigoureus aan het slopen en `deporteerden´ de bewoners tot hun verdriet naar nieuw opgetrokken wijken in de suburbs.


In hun gezamenlijk voorwoord bij bij de studie `Ilhas do Porto´ (2018) van Isabel Breda Vazquez en Paulo Conceição, die een historisch overzicht, karakterisering en inventarisering van de `eilandjes´ van Porto geeft, zeggen de burgemeester Rui Moreira en wethouder Manuel Pizarro: "Gedurende 150 jaar, leefde de stad in een slechte verstandhouding met de eilandjes. De eilandjes werden en worden met recht gezien als een probleem. Omdat de meeste van hen op ondeugdelijke manier geconstrueerd zijn, zonder adequate infrastructuur, zijn de eilandjes vaak bronnen van ongezondheid en ziekte. In de19e eeuw stelde Ricardo Jorge (1) deze situatie al aan de kaak, refererend aan die "smerige vogelkooien van een eilandjes, vochtig en zonder licht" als een van de bepalende oorzaken van de slechte gezondheid van de inwoners van Porto en het verschrikkelijke percentage van kindersterfte (...) Een soort van `niet stad´ die Porto meestal negeerde, beschaamd met haar onvermogen om fatsoenlijke woonruimte te verschaffen aan haar inwoners."

Moreira en Pizarro noemen daarna een aantal private en publieke initiatieven in de 20e eeuw ter bestrijding van de enorme (huur)woningnood. Er werden, met meer of minder succes, arbeiderswijken en zogenaamde `bairros sociais", sociale wijken waarin gemeentes de meest schrijnende gevallen pleegt te huisvesten, gebouwd.
Maar moeten concluderen dat de studie duidelijk maakt dat: (...)" Er in de stad bijna duizend eilandjes, collectieve volkshuisvesting, standhouden. Waarin meer dan tienduizend inwoners van Porto wonen, heel vaak in omstandigheden (...) die als ondeugdelijk geclassificeerd moeten worden." 


Zijn de eilandjes daarom een kwaad dat uitgeroeid moet worden? Morreira en Pizarro menen van niet. Natuurlijk moet de stadsvernieuwing ook de eilandjes bereiken, maar men mag nooit vergeten dat ze in veel gevallen worden bewoond door personen die er al heel lang wonen met een diep in de buurt geworteld sociaal leven.
Voor veel eilandjes is renovatie vanuit stedenbouwkundige overwegingen niet mogelijk, of veel te duur, maar op een groot aantal kunnen met bouwkundige interventies structurele problemen zodanig opgelost worden dat de bewoners er met hedendaags comfort en veiligheid kunnen wonen.
Burgemeester en wethouder dagen aan het eind van hun voorwoord de stad Porto uit om een renovatieprogramma voor de eilandjes te starten. Een programma waarin het stadsbestuur en de eigenaren van de eilandjes, voor het overgrote deel particulieren, zouden moeten participeren.

In juli 2018 volgt dan een tweedaags debat in de gemeenteraad over de eilandjes en andere huisvestingsproblemen, met name over de geringe beschikbaarheid van betaalbare huurwoningen in Porto. Tijdens het debat wordt duidelijk dat het probleem complex is en voor ieder eilandje weer anders, Verschillende partijen wijzen erop dat het niet aangaat dat de stad Porto geheel of voor het grootste deel opdraait voor de kosten van renovatie van particulier eigendom. Er wordt onderzoek van deskundigen voorgesteld en een lobby om geld van de centrale overheid los te krijgen.
Daarna lijkt de zaak in `águas de bacalhau´ te verzinken, oftewel op niets uit te lopen, want na de zomer van 2018 vind ik geen artikelen meer over plannen voor de eilandjes waarin het stadsbestuur van Porto een rol speelt.

                 
                                              Toeristenhuisvesting op de eilandjes           

Wel vond ik een artikel in het `Jornal de Notícias´  van 7 maart 2020, waarin wordt vermeld dat steeds meer eilandjes door de eigenaren worden gerenoveerd om er toeristen op te huisvesten. Vaak worden de oorspronkelijke, vaak oudere of werkloze, bewoners, door middel van huurverhogingen, gedwongen om hun woninkje te verlaten. Die huur kan oplopen tot 300 Euro per maand, terwijl een bijstandsuitkering, of een minimumpensioen in Portugal voor een alleenstaande nog geen 200 Euro bedraagt.  


(1) Ricardo Jorge (1858-1939) was een arts, onderzoeker, hygiënist en professor in de geneeskunde. Hij introduceerde in Portugal de moderne opvattingen en technieken van de volksgezondheid. Hij bekleedde verschillende functies in de gezondheidszorg, speelde een belangrijke rol in de bestrijding pandamieën etc en verkreeg een grote politieke invloed.