Ken je vast wel, dat boek. Mijn vader zei misschien wat te vaak dat ik dat maar eens moest lezen. Nooit begrepen waarom. Hoewel het in de twintigste eeuw, na de bijbel, het bekendste jongensboek van Nederland was, keek men je slechts grijnzend of meewarig aan als je het wilde kopen of lenen in de bibliobus: Net uitverkocht of al uitgeleend. In de loop van mijn leven heb ik mijn vader wel bewezen dat ik ook zonder dat boek te lezen een redelijk handige jongen kon worden. Nu, op mijn beurt, adviseer ik - tegen alle moderne pedagogische principes in - mijn zoon zo af en toe om ergens een Portugese versie te gaan lenen . "Oké pai", meesmuilt hij dan. Het zal wel goed komen. Vandaag dacht ik weer even met weemoed aan mijn veel te vroeg overleden vader. Ik had zo´n verdomd handig karretje bedacht en gemaakt! Wat zou hij daarvan gezegd hebben...?
De wilde zwijnen kwamen vannacht weer eens op bezoek
Over die betonnen palen heb ik jullie al eens verteld (Van de boerderette 29. Palen te koop). Ik kocht ze om een omheining te maken, maar door allerlei gezeur over het project, de weg moest aan beide kanten twee meter breder worden dan op de originele tekening, ten koste van vele bomen en grondwerk dat wij dan zouden moeten betalen, hebben we de aannemer afgezegd en het plan voorlopig in de la gegooid.
Maar intussen zijn zo´n beetje alle houten palen van de provisorische omheining doorgerot, hangt het gaas op half elf en vieren de wilde zwijnen feest op ons land. Ze ploegen alles om en laten zelfs hier en daar de muren van de terrassen instorten.
Dus heb ik besloten om toch maar zelf te beginnen om langs de weg hier en daar - op een plek die mij goeddunkt - een paal in de grond te zetten, om het draadwerk te stutten en al te wilde natuurverschijnselen van het erf te houden.
Hoe krijg ik die zware palen op hun plek, vroeg ik me af. Sommige moeten wel 150 meter of meer versleept worden en het zijn er meer dan honderd.
"Een beetje kerel legt zo´n ding gewoon op zijn schouder, pá (man)", sprak buurman Z stoer. Maar Z is nog geen vijfenvijftig en al ruim zes jaar geleden afgekeurd: Versleten rug en schouder en lopen doet hij ook niet echt lekker meer. Kennelijk een paar palen teveel op zijn schouders genomen.
Aan een kant kan ik zo´n paal zonder al teveel moeite aan optillen en onder mijn arm nemen, bedacht ik. Als ik nu eens een wendbaar karretje maakte om ´m aan de andere kant te laten rijden...
Bij de bouwmarkt kocht ik twee kruiwagenwielen met een vaste as. Die zijn lekker groot, zodat ze niet wegzakken in natte grond en kun je altijd weer voor wat anders gebruiken. Voor een kruiwagen bijvoorbeeld. In de schuur had ik nog een stuk pijp liggen, waar de wielassen precies in pasten. Gaatje door pijp en as, spijker erin en ik had alvast twee wielen met een as. Buurvriend M had nog een stuk pijp dat daar weer - wel een beetje krap - omheen paste en op die pijp laste ik een stuk t-ijzer dat ik nog over had van de rolpoort.
Om de binnenas soepel te laten lopen, sleep ik daarna een groot stuk in het midden van de pijp er tussenuit (Het verhaal wordt een beetje abstract, maar op de foto zie je wel hoe het werkt). Nu nog twee afhoudertjes met een schroefje erin om het het bovenstel van de kar niet tegen de wielen aan te laten lopen, twee houten blokjes om de paal straks op het t-ijzer te fixeren en tot slot een staaf betonijzer om de paal aan vast te binden. Die laatste wilde ik niet vastlassen. Als ik nog meer hitte in het werkstuk zou brengen, zou de as krom kunnen trekken en gaan aanlopen. Gelukkig had ik nog een tapsetje M6, dus een gaatje in de staaf geboord en daarin een mooi schroefdraadje gedraaid. Boutje met twee veerringen en de staaf zat keurig vast.
Natuurlijk heb ik het karretje even getest voordat ik dit stukje schreef. Het werkt perfect.
Met dank aan de trouwe lezers publiceert de Portugeest vandaag zijn tweehonderdste editie. En om het te vieren natuurlijk een muzikale:
Op 23 juli j.l. was het 100 jaar geleden dat Amália Rodrigues werd geboren. En dat wordt tot aan het einde van het jaar gevierd met concerten, films, documentaires en andere culturele evenementen. Op de dag zelf was er in het museu do fado een concert van thema´s die Amália heeft gezongen met o.a. Camané en Ana Moura en de première van een nieuwe, onthullende documentaire over de grootste fado-zangeres die Portugal ooit heeft gekend. Er zullen dit jaar ongetwijfeld veel nieuwe cd´s met vertolkingen van fado´s van Amália door goede en minder begaafde `fadistas´ op de markt verschijnen. Nogal voorspelbaar allemaal en wat mij betreft weinig interessant. Maar er is één huiveringwekkende uitzondering: Het album dat al in januari van dit jaar door Lina en Raül Refree werd uitgebracht.
De meeste thema´s van de (bijna) gelijknamige cd `Lina_Raül Refree´ (Glitterbeat Records), had ik eind vorig jaar al beluisterd. Ik was er erg van onder de indruk, maar de release van de cd was uitgesteld tot 2020 en toen in maart de pandemie uitbrak, dacht ik dat het er voorlopig niet van zou komen. Pas toen op het televisiejournaal het `Amália-jaar´ werd aangekondigd, keek ik weer eens op Youtube. Was de cd stiekem toch in januari verschenen en inmiddels genomineerd voor de Franse prijs `Victoires du Jazz´. In Portugal hoor je er weinig over: Veel te onorthodox voor de fado-puristen en waarschijnlijk te ontoegankelijk voor het grote publiek.
Het was in de gerenommeerde `Clube de Fado´ in Lissabon, dat de Spaanse muzikant en producer Raül Refree Lina Rodrigues hoorde zingen en verliefd werd op haar stem: Hij moést iets met haar samen doen.
Lina was wel in voor een nieuwe uitdaging en korte tijd later ontmoetten zij elkaar in een oefenruimte, waar geen Portugese of Spaanse gitaar te vinden was, maar die volstond met vintage Arp en Moog synthesizers, Roland´s en Oberheim´s en zelfs een `gewone´ piano. Daar bracht Refree de muziek van de fado terug tot een analoge essentie, die slechts bedoeld was om de oprechte emotie van de zang van Lina te ondersteunen of te benadrukken.
De ervaren fadista Lina Rodrigues (nee, geen familie) `studeerde´ en zong meer dan tien jaar de fado´s van Amália Rodrigues, maar ook het lyrische lied. Ze weet heel goed wat ze met haar stem kan uitdrukken. Ze koos twaalf fado´s uit het enorme repertoire van Amália, vooral de meest donkere (Do you want it darker? en melancholische, zoals Cuidei que tinha morrida, Barco negro, Destino, Gaivota en Medo.
De arrangementen van Raül Refree, die een indrukwekkende carrière als muzikant, arrangeur en producent in de experimentele pop, jazz en wereldmuziek op zijn naam heeft staan, geven een heel andere dimensie aan de fado: Zonder het getingel van al die snaren van de Portugese gitaar geven die - als je dat zo zou kunnen zeggen - een geloofwaardiger uitdrukking van de menselijke emotie in de 21e eeuw.
Ter vergelijking twee versies van `Cuidei que tinha morrida´, een gedicht van Pedro Homem De Mello op muziek van Alain Oulman, dat gaat over een vrouw aan wie haar bestaansreden, haar liefde is ontnomen. Zij buigt zich voorover aan een beek en ziet in het maanlicht de weerspiegeling van een lichaam met dezelfde `wortels´ als het hare en een gezicht, bleek en met dode pupillen en raakt ervan overtuigd dat ze is gestorven.
Waar voor Jorge Calado, die haar talloze keren fotografeerde en haar carrière op de voet volgde, het geluid Amalia´s stem zich transformeerde in beelden die de kracht haddene van `De Schreeuw´ van Edvard Munch, doen sommige interpretaties van Lina en Raül Refree denken aan de claustrofobische, beklemmende schilderijen van Francis Bacon.
Van de cd koos ik voorts `Gaivota´ (Meeuw), een gedicht van de surrealistische Portugese dichter Alexandre O´Neill, op muziek van Alain Oulman, die een tijdlang de hofcomponist van Amália was,
Het wordt niets met `onze´ zwaluwen (zie `Van de boerderette 39 en 40) dit jaar, dachten we begin juli. Juni was vooral koud en nat en er viel geen vlieg te vangen. Het oude nest, dat in de zomer van 2017 zo kunstig in een hoek, hoog onder het dak van de veranda, was geconstrueerd, hing wat verloederd tussen de spinnenwebben. "Zullen we het maar eens weghalen? Volgend jaar bouwen ze wel weer een nieuw nest." "Nog even wachten maar. Misschien komen ze nog even langs om gedag te zeggen", ging het tussen M. en mij: "Volgens het IPMA (De Bilt) krijgen we ander weer."
En op de tweede dag van juli sloeg het weer om: Meteen maar 36 graden ´s middags in de schaduw!
De volgende dag al kwamen ze langs. Een heel gezin met jongen cirkelde druk tjilpend boven onze hoofden op de veranda. Om te buurten dachten we, maar toen we na een paar uur weer aan elkaar gewend waren, werden de jongen met fluitsignalen naar de ingang van het nest geloodst. Binnenvliegen door die nauwe ingang is niet gemakkelijk. Er werden nog heel wat onderbroken landingspogingen ondernomen voordat ze allemaal binnen waren, waarbij de kleintjes zich - als het net niet lukte - met hun klauwtjes aan de muur vastklampten om op adem te komen.
Al snel begonnen pa en ma - tussen het voederen door - de gaten te repareren. Die hadden ze zelf (of hun ouders), vorig jaar augustus, aan het eind van het tweede broed, voor de ventilatie in het nest gemaakt. Af en toe klinken er elektronisch aandoende geluiden uit het hol: Honger! Dan kijkt de poes verstoord omhoog. Maar binnenkort zijn de jongen groot genoeg om zelf hun kostje uit de lucht te happen. Wie weet, volgt er nog een tweede broedsel.
Maar we vragen ons nog steeds af, wat er nu gebeurd is. Die vogels gaan toch niet zomaar op reis met jongen die nog gevoerd moeten worden. Zijn ze verjaagd door een propere huisvrouw/man die met een ragebol hun geboortehuis te lijf ging, was er niet voldoende voedsel in de omgeving, of hadden ze gewoon ... heimwee?
Een vergeten liedje van een vergeten (Ik kan werkelijk niets over haar te vinden op het internet), stateloze dame - Lena Lovitz: `Home is where the heart is´
Over heimwee gesproken. zo onderhand krijgt je Portugeest ook wel een beetje last van heimwee naar de geestgronden waar hij het levenslicht aanschouwde. Niet dat hij van plan was om op korte termijn Nederland te bezoeken. Maar nu het niet mag, begint er toch wat te knagen. En Nederland komt ook niet hier, want Portugal heeft rood gekregen van de van de Coronameesters. Ik mis familie en vrienden. Het lijkt een bijzonder saai jaar te worden.
Maar ik ben niet de enige. Ook Dona Rolha, van `as Rolhas´(de Kurkjes), Nederlanders die bezig zijn met een geweldig restauratieproject aan de overkant van de rivier (de Douro dus), heeft er last van. Het is echt de moeite waard om eens een kijkje op hun blog: www.asrolhas.com (a blog about living in Portugal) te nemen:
Van bouwen en slopen tot bijen houden en van wilde elektrische fietstochten tot het verkrijgen van een Portugees rijbewijs. Intussen leer je tussen neus en lippen Portugees via de woordenlijsten aan het eind van de blogposts. Erg handig als je weer eens een keer hier heen mag komen.
Mis vooral de laatste post: Een prachtige video over een plaatselijke jongleur met een glazen bol.
Ik was nog van plan om iets onaardigs te zeggen over de halsstarrige en - als vertegenwoordiger van een van de drie rijkste landen van Europa - wantrouwende en weinig solidaire houding van Mark Rutte ten aanzien van de landen die het zwaarst getroffen zijn door de Corona crisis, maar nu er dan toch een akkoord op tafel ligt, bewaar ik dat maar voor de volgende keer. Die ongetwijfeld komt als jullie in maart weer voor die Calvinistisch-Neoliberalistische kliek kiezen die al bijna vanaf het begin van de 21e eeuw de dienst uitmaakt in Nederland.
Het akkoord is wat mager (Geen cent teveel hoor!), maar lijkt voldoende lijm te bevatten om Europa bij elkaar te houden. En het is hoe dan ook een historisch akkoord: Europa voor Europa. Hoera! Misschien wordt het toch nog eens een volwassen politieke unie.
De Portugeest wenst je een zorgeloze vankantie in de Jisperduinen
Heb je je wel eens afgevraagd waarom er zoveel versies van `Friday on my mind´ van de Easybeats zijn? Veel mensen zijn ontevreden met hun werk. Het is niet zinvol, voegt niets toe aan de maatschappij, men wordt niet gewaardeerd, heeft geen enkele invloed op het werkproces, wordt onderbetaald (terwijl top en aandeelhouders de winst opstrijken), uitgebuit, gepest, of alles wat er goed en leuk aan was is wegbezuinigd door het management. Twee recent verschenen boeken, die ik nog niet heb gelezen, maar waarover ik wel een interview met de schrijvers heb beluisterd: `Voorbij de managementmaatschappij´ van Marjolein Quené en `Fantoomgroei´, geschreven door Sander Heijne en Hendrik Noten zijn kenmerkend voor de huidige onvrede in de maatschappij en de wens tot verandering. Anderen gaan nog verder en zetten de vanzelfsprekendheid van werk als bron van inkomen op de helling, zoals Rutger Bregman in zijn `Utopia voor realisten´ over een basisinkomen voor iedereen.
Mijn favoriete, hyperbolische versie van `Friday on my Mind´: The Golant Pistons
Net voor de Corona crisis toesloeg, las ik in de zaterdagbijlage `Revista´ van de Portugese krant `Expresso´ een artikel over het landgoed `do Freixo do Meio´ in de Alentejo, dat me bijzonder aansprak: Zinvol werk waarvan ieder zijn deel doet, zonder te overdrijven, en zijn eerlijk deel aan salaris ontvangt. Een plek waar niemand alleen voor het geld werkt en waar de bedrijfsvoering, waarin iedereen volgens het sociocratische principe een stem heeft, voor alle werknemers volledig transparant is.
In 1990 verzocht de Portugese staat (of wie toen over dat soort zaken ging) de familie Cunhal Sendim om het beheer van de 600, kort na de Anjerrevolutie onteigende* (zie noot), hectaren van `o Herdade do Freixo do Meio´, het Landgoed van de Es van het Midden, opnieuw op zich te nemen.
De `socialistische heilstaat´ en daarmee het idee van de kolchozen had niet gebracht wat men er van verwachtte: Het land was veranderd in een woestijn en de opbrengst van het werk van het dozijn overgebleven werknemers leverde te weinig graan, kurk en lammeren voor de verkoop op om als collectief te kunnen overleven. Intussen heerste in het aanpalend dorp een schrikbarende werkeloosheid. Met name onder de vrouwen.
Op de voorgrond Alfredo Sendim
.Zoon Alfredo, die in die tijd dierwetenschappen aan de universiteit van Évora studeerde, werd door zijn moeder naar huis geroepen om het beheer over te nemen. Zij had geprobeerd om het land op de gangbare, op productie gerichte manier te runnen, maar dat leidde tot steeds grotere verwoestijning. "Ik dacht erover om meer schapen te kopen, ik wilde van 1000 naar 5000 stuks. We waren heel erg afhankelijk van de buitenwereld, we kochten bijna alles en waren enorm kwetsbaar.", zegt Alfredo nu. Er moest echt iets veranderen, misschien wel alles.
Het toeval en een paar open oren hielpen een handje: Een collega van Alfredo, die ook op het landgoed werkte en in die tijd een scriptie over de Middeleeuwen in de Alentejo schreef, sprak met hem over het systeem van de `montado´, een voor de Alentejo karakteristieke combinatie van bosschages van kurk- en steeneiken (soms ook tamme kastanjebomen) en vee dat daaronder zijn kostje vindt, zoals schapen, `porco preto´, `zwart´ varkens, runderen en kippen. Zij legde uit hoe je die `montado´ kunt zien als het resultaat van langdurige menselijke ervaring met hoe je kunt integreren in een ecosysteem en daarin overleven, zonder ooit de grenzen van het mogelijke binnen dat ecosysteem uit het oog te verliezen.
Dat verhaal leek een regelrechte aanklacht tegen de armzalige situatie van het landgoed te bevatten en omdat hij zo onderhand geen andere mogelijkheden meer zag, stelde Alfredo zijn moeder en broers voor om het landgoed - met 20e eeuwse kennis en technologie - op de manier van de `montado´ te gaan runnen.
Als eerste moest de hele structuur van het landgoed veranderd worden. Een soort van omgekeerde vooruitgang: Had de overgrootvader van Alfredo telkens iets uit het ecosysteem verwijderd: De bomen gerooid (er groeiden al 50 jaar geen bomen meer op het landgoed, de lince verjaagd, de roofvogels, de wilde planten en de bacteriën in de grond en daarna zelfs de koeien, varkens en kippen, zodat alleen het graan en de schapen overbleven, nu moesten er bomen geplant worden, of spontaan opkomen om water vast te houden. Er werden weer kippen geïntroduceerd, varkens, kalkoenen en ezels, maar ook wilde konijnen, wilde zwijnen, genetkatten, Egyptische mangoesten en bunzings kregen opnieuw toegang tot het landgoed, omdat deze dieren - met nog vele andere - essentieel zijn voor een gezond, zelfregulerend ecosysteem.
`In zo´n systeem hangt alles met elkaar samen. Dus ook de moestuinen en de wijn- en olijfgaarden. Zelfs de grond moest op een andere, meer op regeneratie gerichte, manier bewerkt worden. We keerden terug naar het installeren een structuur met al deze elementen en daarna moesten we leren hoe daarmee te werken.´
Al doende leerde men hoe je biologische landbouw moest bedrijven. Sommige projecten startten zonder, andere met EU-subsidie, zoals, in 1997, de biologische olijfgaard en na verloop van tijd bleek de biologische landbouw een manier om zich te onderscheiden en toegang te krijgen tot een andere markt. Al snel begon het landgoed haar producten te certificeren.
Het begin was erg moeilijk, omdat de markt voor biologische producten in Portugal nog in de in de kinderschoenen stond. Met drie bestelwagens maakte men eindeloze dagen om een brood aan de ene kant van het land te verkopen en een paar karbonaadjes aan de andere. Alfredo reed zelfs naar Nederland om biologisch vlees te verkopen. Hij begreep dat hij het bedrijf op die manier niet rendabel kon maken en besloot om zich direct op de detailhandel te richten. Hij begon een slagerij en een winkel in biologische producten in Montemor-o-Novo en toen die failliet gingen in Évora. Maar ook die ging gallemiezen. Er was bijna geen mens geïnteresseerd in natuurvoeding. Ten einde raad begon hij een `talho annex charcutaria´ (slagerij die ook worst en vleeswaren verkoopt) op de markt ´de Ribeira´, in Lissabon. Daar begon men eindelijk op grotere schaal de producten van het landgoed te verkopen.
Een van de consequenties van de terugkeer naar de landbouw van de `montado´ was dat het landgoed een veel grotere variëteit aan producten moest produceren. Aan de ene kant om `de batterijen´ van het ecosysteem niet leeg te trekken, aan de andere omdat de - meest vaste - cliënten geen grote hoeveelheden per keer afnemen. Zo nam het aantal van 3 producten die `o Freixo do Meio´ de laatste jaren had geleverd naar tot nu toe een maximum van 600 per maand, afhankelijk van het seizoen.
En dat zijn niet alleen basisproducten, maar ook getransformeerde (agroalimentaire) producten. Men begon met de varkens. Twee dames uit het dorp namen het op zich om daar `linguiças´, een soort worstjes, van te maken.
Inmiddels zijn er zeven microfabriekjes op de `herdade´:
Een bakkerij die brood, toast en taarten maakt, een pluimveeslachterij, een vleeswarenfabriekje, een verwerkingsbedrijfje voor koeien, varkens en lammeren en bedrijfje dat groente en fruit verwerkt van vers tot conserven, soepen, quiches, wijn, azijn en olijfolie.
Het landgoed is bijna helemaal zelfvoorzienend, er wordt bijna niets meer in de buiten de poort gekocht, behalve zaken als zout en sommige granen. Alle functies van het landbouwproces blijven in eigen hand: productie, transformatie, groot- en detailhandel.
Om mensen van buiten kennis te laten maken met het landgoed, haar producten en werkwijzen, werden routes en wandelpaden op het terrein aangelegd. In het begin kwam er niemand, tot men begreep dat je Portugezen moet lokken door middel van hun maag. Er werd een kantine gebouwd en op de feesten en open dagen begonnen flink wat mensen te komen.
Tot dusver al een prachtig verhaal over doorzettingsvermogen en duurzaamheid, maar wat me het meest innam voor het landgoed van `De Es van het Midden (Doet aan het Rijk van het Midden denken) is de manier van werken en de wijze waarop dat werk beloond wordt.
Volgens Alfredo is werkt niemand op het landgoed alleen voor het geld. Het is een grote gemeenschap en de werkwijze lijkt nog het meest op hoe het er vroeger op een grote abdij toeging: Ieder is, met een zo groot mogelijk respect voor zijn persoonlijkheid, wensen en kunnen, verantwoordelijk voor zijn deel van de productie van het landgoed. De te produceren hoeveelheden eieren, kolen, taarten, lammeren etc. zijn in onderling overleg vastgesteld, met inachtneming van welke belasting die voor het ecosysteem betekenen en hoeveel er door vaste cliënten afgenomen kan worden.
De winkel
In principe wordt er nooit meer geproduceerd. Als er wat mis gaat - bijvoorbeeld een vos weet het kippenhok binnen te dringen - wordt dat gezien als een probleem dat de hele gemeenschap aangaat en ook gemeenschappelijk gedragen wordt.
De besluitvorming gaat volgens het consentbeginsel van de sociocratie (Kees Boeke, weet je nog..) en de financiële huishouding van het bedrijf is volledig transparant. Via een computerprogramma wat een tomaat kost, hoeveel iedereen verdient en wat iedereen op een bepaald uur aan het doen is.
Een werkdag is van acht tot vijf, 40 uur per week. Alfredo staat niet toe dat er meer gewerkt wordt: "Werk bestaat om er rijker van te worden, niet om martelaren te creëren", zegt hij. Het maximum salaris op het landgoed is niet meer dan drie keer hoger dan het minimum. Ik probeer ervoor te zorgen dat de vrouwen met 1000 € per maand naar huis gaan. Voor Nederlanders lijkt dat bedrag niet erg hoog, maar in 2020 bedraagt het minimumloon in Portugal 635 €. en de praktijk in de land- en tuinbouw is dat er nog veel minder wordt verdiend (vooral door vrouwen). Ook worden extra uren vaak niet uitbetaald.
Op het landgoed werken nu 35 vaste werknemers, daarnaast zijn er vrijwilligers, stagiaires en seizoenwerknemers. Ik zou daar best eens op bezoek willen.
Mis de video niet. Engels gesproken en met muziek van Carlos Paredes:
* Na de Anjerrevolutie werden met name in de Alentejo grote boerderijen en landgoederen (Herdades) onteigend en door communistische collectieven in bezit genomen. Ook banken en andere bedrijven werden genationaliseerd. In de loop van de jaren `80 en begin ´90 van de vorige eeuw werden die onteigeningen bijna allemaal teruggedraaid.
Waarin de Portugeest, evenals zijn kornuiten, een afkeer van gootsteenontstopper blijkt te hebben en met zijn wijnstokken de kachel aanmaakt, waarna een pandemie voor vertraging zorgt, een kei zich gewichtiger voordoet dan hij is en met vervaarlijke werktuigen muziek aan staaldraad wordt ontlokt.
Toen we in 2006 het land kochten, waren alle velden/terrassen omringd door wijnstokken, geleid door op regelmatige hoogte-afstand bevestigde staaldraden. Een zogenaamde `ramada´. De - roestige, vaak gebroken en weer provisorisch in elkaar gedraaide staaldraden waren vastgemaakt aan - meest gebroken - granieten palen, palen van gewapend beton, maar ook vaak aan bomen (fruitbomen en `lodão bastardo´, Europese netelboom). Kortom: Een rommelzooitje, waarvan de constructie het op het eind van de zomer, als de druivenstokken op zijn zwaarst waren, vaak op verschillende plaatsten begaf, waardoor er noodreparaties uitgevoerd moesten worden.
De eerste jaren deed ik de `vindima´, de traditionele druivenpluk, met familie en vrienden van de zoon van de vorige eigenaar waarmee ik ook op het land samenwerkte. Hij maakte daar dan samen met de oogst van zijn eigen wijngaard wijn van. Een soort van `vinho verde tinto´, rode vinho verde, een stoer en rauw brouwsel dat huig en verhemelte deed opzwellen en je na een paar glazen de sensatie gaf alsof je je aan de gootsteenontstopper had vergrepen. Ik kreeg daarvan dan zo´n 60 flessen voor eigen gebruik, waarvan ik er 58 na een paar maanden stiekem - om de brouwer niet te beledigen - in het bos leeggoot, want zelfs de dorstigste onder de vrienden en familieleden op bezoek, hielen het na een half glas al voor gezien.
De vindima was altijd erg gezellig en, toen ik die eenmaal onder de knie had, vond ik de jaarlijkse `poda´, de druivensnoei, een prettige en rustgevende bezigheid, maar toen het nieuwe huis werd gebouwd, moest een groot deel van de `ramada´ gesloopt worden en een ander deel maakte plaats voor fruitbomen.
De druiven liet ik nog steeds door dezelfde familie plukken, in ruil voor een mandfles ´vinho doce´, de eerste zoete wijn die nog gist in de fles, maar omdat ik stopte met de 12-daagse sulfaatbehandeling tegen de meeldauw, viel er alleen in droge, hete zomers nog wat te oogsten.
Het was natuurlijk wel te gek voor woorden dat we hier in Portugal nog steeds geen flinke aanplant van goede tafeldruiven hadden.
Daarmee ging ik vorig jaar aan de slag. Eerst de oude wijnstokken, die vaak tot meer dan een meter diep onder de grond voort kronkelden helemaal uitgraven. Anders blijven ze terugkomen. Prima brandhout overigen. Om onnaspeurlijke redenen zat de grond op de strook naast de muur ook nog eens vol met stenen. Die er ook uit. De muur van de ´sucalco´, het terras moest, omdat er grote bomen te dicht bij hadden gestaan, die naar buiten hadden gedrukt, deels gesloopt en hersteld worden en er kwam over de hele lengte een steen op om de grond binnen te houden. De palen van gewapend beton lagen over het hele terrein verspreid (of stonden zelfs nog in de grond). Die zijn loodzwaar. Dat werd een gesleep in etappes: Ene eind voor, andere eind voor.
Tegen het voorjaar had ik de eerste drie palen erin, keurig met de bocht van het terras mee en waterpas in de grond. Toen kwam buurman M. langs: "Dat kan niet zo. Die trek je om met de staaldraden" Natuurlijk had hij gelijk. Je moet steeds een paar palen op één lijn zetten en dan de bocht om. De paal in de bocht krijgt een tui om niet omgetrokken te worden. Enfim, twee palen er weer uit en blijven zingen. Ik kwam nog zo ver om frambozen te planten, maar daarna moest ik het project een tijdje laten liggen i.v.m. andere werkzaamheden.
In februari van dit jaar pakte ik de boel weer op. Vanwege de aanhoudende regen werd het een natte, modderige klus waar geen einde aan leek te komen - de muur is meer dan 30 meter lang - maar er viel buiten ook niet veel anders te doen. Begin maart stonden alle palen in de grond en in de carnavalsvakantie kochten we de druivenplanten. Van alles wat: Moscatel, Italia, Cardinal, rood en wit. Ook had ik inmiddels opgekweekte passievruchtplantjes voor het laatste stuk. Nu moesten alleen de waterleiding en de elektriciteitskabel nog worden ingegraven en de grote blokken graniet bij de bochten en aan de voor en achterkant om de tuien aan vast te maken.
Ik was nu klaar om met M. de staaldraden en tuien te monteren (Ik had geen flauw idee waar en hoe je daaraan zou moeten beginnen). Dat werk moest door de Covid-quarantaine twee maanden uitgesteld worden.
Afgelopen donderdag gingen we dan eindelijk aan de slag. Het begon al goed: De rots aan de voorkant
was te zacht. "Podre", verrot, zei M. Er moest een gat worden gebikt en gegraven en daar wisten we met grote stalen staven een enorme steen in te manoeuvreren. De steen aan de achterkant bleek te klein. Daar mocht ik zelf een gat gaan graven, terwijl M. met de klopboor een gaatje boorde in de eerste. In een zesdubbel gewonden draad maakte hij een oog. Het andere eind ging in het gat, nadat hij met een inderhaast gemaakt lepeltje het boorsel had verwijderd. "Ik ben heel benieuwd hoe je die draad nu in dat gat vastmaakt." "Zoek even wat kleine stukjes `granito azul´, blauwe graniet (grijs dus)", zei hij. Met een stompe stalen pen sloeg hij die vast om de staalkabel tot het gat helemaal vol was: "Die krijg je met geen mogelijkheid meer los. Als je daar een tractor aan laat trekken, breekt de kabel, of de steen komt uit de grond." Hij begon de tui, `estica´, oftewel spanner, te maken. Die werd op drie punten aan de betonnen paal bevestigd.
Zo kregen ook de andere stenen een gat en een tui (die in de bochten waren gelukkig wel groot genoeg),
Nadat ik de hoogte van elke draad met een bloempotscherf op de palen had afgetekend, hingen we nog twee staaldraden over de hele lengt op, die M. spande met een zelfgefabriceerd spanwerktuig en die daarna werden vastgemaakt aan permanente spanners, die je met een moersleutel aan kunt draaien. De rest voor morgen, want het was inmiddels 12 uur en erg warm geworden.
Vrijdagochtend begonnen we erg vroeg. Het IPMA (zeg maar De Bilt) voorspelde een middagtemperatuur van 35 graden.
We bevestigde de resterende vier staaldraden en daarna begon M. de boel op verschillende plaatsen aan te spannen. "Pling, plong", net de waslijnen van mijn moeder, vroeger.
Nu moest nog elke draad aan iedere paal vastgemaakt worden. Daarvoor had M. een handig werktuigje met een sleufje, waarmee je in een wip het eindje van het bevestigingsdraadje om de doorlopende staaldraad windt.
Na nog wat aanspannen, stond daar een perfecte `ramada´. Pas bij het opruimen van het gereedschap zagen we dat de voorste paal een beetje naar binnen helde: Was die enorme steen die we hadden ingegraven toch een beetje omhoog gekomen.
Niets aan te doen op dit moment. Pas als de draden wat los gaan zitten, kan ik de voorste tui een beetje aanspannen. Intussen ben ik heel tevreden met mijn `ramada´. Ik kan nu alles keurig opbinden.