donderdag 9 mei 2019

Van de boerderette 51 Een Portugese begrafenis

Zijn vrouw vond hem, achteroverliggend op zijn stoel voor de schapenstal, zijn krukken tussen de benen. Tweeënzeventig was hij geworden. Hij sukkelde al meer dan vijf jaar met een wond aan zijn voet die maar niet wilde genezen (diabetes). Men had intussen al twee tenen geamputeerd en nu wilden zijn nieren ook niet meer. Hij was gestopt met de wekelijke dialyse en deed zich te goed aan zoet gebak. Blijkbaar had Sr. M. er niet veel zin meer in. Op 17 april, Witte Donderdag volgens de Katholieke kalender, werd hij begraven. 


Ik moet bekennen dat ik de laatste tijd niet bepaald de deur bij hem plat gelopen had. Druk met het werk op het land was meestal het excuus. Hoewel hij dichtbij woonde, kwam het er gewoon niet van. Zijn gezelschap was ook niet altijd even boeiend. Liggend in zijn bed, of op de rand gezeten, dommelde hij halverwege het gesprek vaak in en moest zijn vrouw hem met luide stem tot de orde roepen: "Hoor je wel wat hij zegt?" Zijn eens zo machtige lichaam, met de torso van een os, de spierballen van een gorilla en vuisten als mokers was fragiel geworden. Zijn ruige, witte baard had hij vijf jaar geleden in het ziekenhuis al afgeschoren. Hij moest eigenlijk bewegen, maar was bang voor de pijn. In het laatste jaar zag je hem weer wat meer buitenshuis. Meestal hinkte hij op zijn krukken naar de overkant van de straatweg. Naar zijn geliefde schapen.


Ik zag hem voor het eerst tijdens de koop van onze `boerderette´ in 2006 Sr. M, toen 59, was de jongste zoon van de overleden eigenaar en omdat hij het dichtste bij woonde, gaf hij ons de eerste rondleiding over het terrein. Al snel na de koop begon hij klusjes voor ons te doen en mij in te wijden in het werk op het land en in het bos. Ik had twintig jaar op een boot gewoond, dus had er geen flauw idee van waar ik beginnen moest. Sr. M. hielp met het vervangen van de tijdens de brand in 2005 gesmolten waterslangen die vanaf de bronnen op de berg naar beneden liepen, snoeide de druiven, pootte samen met zijn zoontje aardappels en maakte met mij het bos schoon: Hij maaien, ik harken. Daarna de eerste grote vuren. En hoewel ik al snel in de gaten kreeg dat hij niet bijzonder handig was, werkte hij in ieder geval door. Hij was lomsterk en zeulde met halve boomstammen op zijn schouder alsof het niets was. Om tien uur ´s morgens bracht zijn vrouw dan boterhammen met kaas en marmelade (Romeo en Julieta) en een biertje, ook voor mij, die hij met een grauw in ontvangst nam. Hij beantwoordde niet precies aan het beeld van de ideale echtgenoot.

Daar was alleen die knie. Versleten. Daarom kon hij niet meer opperen in de bouw en had hij een arbeidsongeschiktheidspensioen. Maar dat was voor mij geen probleem. Ik betaalde hem per uur en als het even een tijdje wat minder ging, stelden we het zwaardere werk een tijdje uit. Hij kon het geld goed gebruiken. Als het tijd was voor de `vindima´ (druivenpluk), plukten we met zijn familie en buren eerst de onze en trokken daarna we met de emmers naar zijn druivenaanplanten. Daarna volgde de traditionele lunch, met soms wel meer dan twintig mensen in zijn huis en tot slot natuurlijk het trappen van de druiven in de tank. Wanneer die klaar was wilde ik niet meer dan 15 flessen van de stroeve, wat wrange  wijn die hij liet gisten - niemand in mijn omgeving vond die lekker - en kreeg er dan 40 of 50. Hij was bang dat hij me tekort deed, want hij kreeg mijn druiven voor niets.
Als ik in die dagen alleen op het land verbleef, nodigde hij me uit voor de Carnavalslunch of  de barbecue van São João.



Het ging steeds slechter met zijn knie en op de dag dat we samen een hooivork voor mij gingen kopen in het enige winkeltje in het dorp, zei hij: "Je moet het nu voortaan maar zo'n beetje zelf doen". Daarna hielp hij me zo af en toe nog wel eens bij werk dat ik echt niet alleen af kon en de wijnoogst deden we ook nog samen. Maar toen crisis en troika Portugal binnenvielen en mijn vrouw een flink deel van haar maandsalaris en het vakantiegeld moest inleveren, moest ik het echt zelf gaan doen. Ik verving het grootste deel van mijn bejaarde wijnstokken door fruitbomen, zodat er ook bijna geen druiven meer te oogsten waren.
Tijdens de laatste `vindima´ waarbij ik hem hielp, liep hij de wond aan zijn voet op.
   
                                                               ....................

Het was echt weer voor een begrafenis: Plensbuien afgewisseld door onversaegde regenval.
Om kwart voor zes konden mijn vrouw en ik bij de kerk van Penha Longa nog maar nauwelijks een parkeerplek vinden. Heel Fandinhães stond zo´n beetje op het kerkplein onder de paraplu. De familie zat met gebogen hoofden in de rouwkapel op twee banken tegenover elkaar voor de kist, zodat er genoeg ruimte was voor handen schudden en kussen. Sr. M lag er keurig bij, met een gezicht als van een klein, tevreden kruideniertje. Bij de ingang onder een lichtbeeld met een portret van hem, tekenden we het gastenboek.
Toen de voorganger de kist wilde sluiten, protesteerde de jongste dochter: Zij en haar moeder wilden het voorhoofd van Sr. A nog kussen. De weduwe deed dat - zoals dat van haar verwacht werd - met veel misbaar en tranen, riep met een gebaar naar de kist nog eens `Nee, nee`, toen die na het sluiten door haar zonen naar de kerk werd gedragen.


De kist kwam op een schraag voor het altaar te staan en de familie nam plaats op de banken in het voorportaal, aan weerszijden van het altaar. Nu mochten ook de andere begrafenisgangers de kerk naar binnen. De vrouwen zetten zich op de banken van het middenschip. Bijna alle mannen dromden samen achterin het portaal bij de deur.
De in goudkleurig kazuifel geklede priester heette ons welkom en begon met het voorlezen van een deel van de Apocalyps. De rest van zijn betoog ging voornamelijk over het geringe belang van het aardse leven tegenover het grote van het leven in het hiernamaals, `waarvan wij als kerkgemeenschap allen zo sterk overtuigd zijn en waar wij zo'n grote troost in vinden´. Behalve wat verwijzingen naar zijn ziekte, eigenlijk niets persoonlijks over Sr. M., maar veel nadruk op de wederopstanding, die - we zaten in de Goede Week - `vooral in deze tijd zo'n belangrijk geloofsartikel was´.
Er volgde een korte mis - na het kyrie eleison hoorde ik mezelf automatisch `amen´ zeggen, dat ram je er niet meer uit - met communie, weer voornamelijk voor de vrouwen, waarvan enkele zelfs op hun blote knieën op het pad tussen de kerkbanken gingen liggen.
Tot slot werd de kist werd nog gezegend, bewierookt en met wijwater besprenkeld.

Na de mis werd de kist door professionele kistdragers de kerk uit gedragen en in de begrafenisauto geplaatst. Zij gingen de stoet voor, gevolgd door de priester en vier rood-wit geklede acolieten met standaards, daarna de familie en de rest van de belangstellenden. Een zee van paraplu's draaide onder de stromende regen het kerkplein af, de straat op en schreed achter de begrafenisauto de anderhalve kilometer naar het kerkhof. Bij de provinciale weg stonden al klaarovers te wachten om de stoet veilig over te loodsen tijdens het spitsuur. Voor de etalageramen van de winkels waar we langs liepen stonden foto's van Sr. M., die in Penha Longa geboren was. Het kerkhof stond zo vol met familiegraven met alle tuintjes, pilaartjes met kettingen daartussen en andere frutsels, dat het voor de meeste mensen onmogelijk was om ook maar in de buurt van het graf van de overledene te komen en iets van de laatste ceremonie te zien of horen. Die duurde kort.


Geen koffie met cake en een praatje met familie en vrienden na een begrafenis in Portugal. In groepjes verlieten we het kerkhof op weg naar de auto's. Ik sprak met buurvriend P. af om de volgende dag  uienplantjes op te gaan halen bij zijn zwager. Onderweg naar huis vonden we een pompstation dat nog benzine had (de chauffeurs `gevaarlijke stoffen´ staakten). En zo zie je dat het leven altijd maar weer door gaat.
Toch zal ik hem missen.