maandag 7 december 2020

Bijzonder Portugees 41. Eilandjes in de stad


In Portugal is nooit sprake geweest van enige vorm van grootschalige, door de overheid gecoördineerde sociale woningbouw. Op Nederlandse manier georganiseerde woningbouwverenigingen of - corporaties waren en zijn hier onbekend. Terwijl in Amsterdam al in 1852 de eerste woningbouwvereniging werd opgericht en de arbeiders in diezelfde eeuw van de nauwelijks menswaardige onderkomens op Kattenburg en Wittenburg verhuisden naar huurwoningen in De Pijp en de Dapperbuurt, werd het huisvesten van de door de Industriële revolutie aangetrokken werkzoekenden in Porto en Lissabon volledig aan het particulier initiatief overgelaten. In Porto bedacht men een unieke en lucratieve manier om voor goedkope huisvesting te zorgen: De zogenaamde `Ilhas´, oftewel Eilandjes. Deze bestaan uit ongeveer een dozijn krakkemikkige, piepkleine woninkjes, meestal in de achtertuin van de huisbaas. Hoewel tegenwoordig minder in aantal - in 1899 waren er meer dan 1000 - zijn er nog heel wat van die eilandjes in Porto. Meestal goed verborgen en slechts bereikbaar via de tunnel onder een poortwoning.

 


Omdat de bouwpercelen in Porto erg diep waren, leenden ze zich uitstekend om achter de eigen woning tien tot twaalf gelijkvloerse huurwoningkjes neer te zetten. In twee rijen tegenover elkaar en gescheiden door een smalle corridor. Voor de bouwvergunning, hoefden halverwege de 19e eeuw alleen de gevels getekend te worden, de rest werd aan het goeddunken van de grondeigenaar overgelaten. De woninkjes werden gebouwd met bouwmaterialen van slechte kwaliteit en de eigenaar was niet verplicht om voor ventilatie, stromend water, elektriciteit of een afvoersysteem te zorgen.
De huisjes hadden doorgaans een gevel van 4 meter. Binnen waren drie micro-ruimtes: huiskamer, keuken en slaapkamer. Soms was er nog een piepklein, laag zoldertje boven de keuken en de slaapkamer. Daar konden de jongste kinderen dan slapen. De wc, als die er al was, vond je achter in de tuin, of in het midden van de gang. Hij moest door de huurders gezamenlijk schoongehouden worden. De huisjes hadden geen eigen sanitaire voorzieningen.


Om toch nog wat zuurstof in te ademen, er moest binnen ook nog - op een houtvuurtje - gekookt worden. stond de bovenste helft van de halve buitendeur altijd open, de onderste was gesloten om honden en ongedierte buiten te houden. Samen met de flinterdunne binnenmuren, zorgde dat ervoor dat de bewoners nauwelijks geheimen voor elkaar hadden. Je kon immers elk gesprek horen. Dit bevorderde - naast spanningen - sterke onderlinge banden en solidariteit. Zelfs clanvorming. Vaak huurden volwassen geworden kinderen, neven en nichten bij voorkeur een woning op het zelfde eilandje als hun oudere familieleden, zodat sommige eilandjes bijna geheel door één familie bewoond werden. 

Hoewel de huren laag waren, vormden de eilandjes voor de kleine burgerij van Porto een veilige - en zelfs belastingvrije - investering, die zich snel terugbetaalde. De woningnood was groot, dus de huisjes waren vrijwel altijd bezet. 
De salarissen die in de 19e eeuw in de fabrieken en werkplaatsen in Porto werden verdiend waren zo laag, dat 80% daarvan direct aan voedsel besteed moest worden. Slechts zo´n 10% bleef over om onderdak te betalen. Daarom vormden de lage huren op de eilandjes een aantrekkelijke oplossing voor de arbeiders in die tijd. Bovendien kon men op de eilandjes vaak huisvesting vinden op niet al te lange loopafstand van het werk. Na een 13urige werkdag had men tijd noch energie om een lange weg naar huis af te leggen. Openbaar vervoer, voor zover aanwezig, was veel te duur.


Aan het einde van de 19e eeuw woonden er 50.000 mensen - zo´n beetje de helft van de bevolking van Porto - op bijna 1050 eilandjes in de stad. Voor `law and order´ vaak ontoegankelijke, vijandige gebiedjes en vanwege de ongezonde wooncondities, de slechte sanitaire omstandigheden en het illegaal houden van varkens, kippen en honden, bronnen van ziekte en epidemieën van griep, tbc, cholera en vlektyfus. Porto was de laatste Europese stad waar (in 1899) de builenpest werd uitgebannen.
(Als de pest) gemeden door de hogere standen en buiten het nieuws gehouden door de pers, werden de eilandjes door de opeenvolgende B&W´s van Porto vooral gezien als een probleem, dat het liefst genegeerd werd. Maar soms ook, zoals in de jaren vijftig van de 20e eeuw, sloeg een stadsbestuur rigoureus aan het slopen en `deporteerden´ de bewoners tot hun verdriet naar nieuw opgetrokken wijken in de suburbs.


In hun gezamenlijk voorwoord bij bij de studie `Ilhas do Porto´ (2018) van Isabel Breda Vazquez en Paulo Conceição, die een historisch overzicht, karakterisering en inventarisering van de `eilandjes´ van Porto geeft, zeggen de burgemeester Rui Moreira en wethouder Manuel Pizarro: "Gedurende 150 jaar, leefde de stad in een slechte verstandhouding met de eilandjes. De eilandjes werden en worden met recht gezien als een probleem. Omdat de meeste van hen op ondeugdelijke manier geconstrueerd zijn, zonder adequate infrastructuur, zijn de eilandjes vaak bronnen van ongezondheid en ziekte. In de19e eeuw stelde Ricardo Jorge (1) deze situatie al aan de kaak, refererend aan die "smerige vogelkooien van een eilandjes, vochtig en zonder licht" als een van de bepalende oorzaken van de slechte gezondheid van de inwoners van Porto en het verschrikkelijke percentage van kindersterfte (...) Een soort van `niet stad´ die Porto meestal negeerde, beschaamd met haar onvermogen om fatsoenlijke woonruimte te verschaffen aan haar inwoners."

Moreira en Pizarro noemen daarna een aantal private en publieke initiatieven in de 20e eeuw ter bestrijding van de enorme (huur)woningnood. Er werden, met meer of minder succes, arbeiderswijken en zogenaamde `bairros sociais", sociale wijken waarin gemeentes de meest schrijnende gevallen pleegt te huisvesten, gebouwd.
Maar moeten concluderen dat de studie duidelijk maakt dat: (...)" Er in de stad bijna duizend eilandjes, collectieve volkshuisvesting, standhouden. Waarin meer dan tienduizend inwoners van Porto wonen, heel vaak in omstandigheden (...) die als ondeugdelijk geclassificeerd moeten worden." 


Zijn de eilandjes daarom een kwaad dat uitgeroeid moet worden? Morreira en Pizarro menen van niet. Natuurlijk moet de stadsvernieuwing ook de eilandjes bereiken, maar men mag nooit vergeten dat ze in veel gevallen worden bewoond door personen die er al heel lang wonen met een diep in de buurt geworteld sociaal leven.
Voor veel eilandjes is renovatie vanuit stedenbouwkundige overwegingen niet mogelijk, of veel te duur, maar op een groot aantal kunnen met bouwkundige interventies structurele problemen zodanig opgelost worden dat de bewoners er met hedendaags comfort en veiligheid kunnen wonen.
Burgemeester en wethouder dagen aan het eind van hun voorwoord de stad Porto uit om een renovatieprogramma voor de eilandjes te starten. Een programma waarin het stadsbestuur en de eigenaren van de eilandjes, voor het overgrote deel particulieren, zouden moeten participeren.

In juli 2018 volgt dan een tweedaags debat in de gemeenteraad over de eilandjes en andere huisvestingsproblemen, met name over de geringe beschikbaarheid van betaalbare huurwoningen in Porto. Tijdens het debat wordt duidelijk dat het probleem complex is en voor ieder eilandje weer anders, Verschillende partijen wijzen erop dat het niet aangaat dat de stad Porto geheel of voor het grootste deel opdraait voor de kosten van renovatie van particulier eigendom. Er wordt onderzoek van deskundigen voorgesteld en een lobby om geld van de centrale overheid los te krijgen.
Daarna lijkt de zaak in `águas de bacalhau´ te verzinken, oftewel op niets uit te lopen, want na de zomer van 2018 vind ik geen artikelen meer over plannen voor de eilandjes waarin het stadsbestuur van Porto een rol speelt.

                 
                                              Toeristenhuisvesting op de eilandjes           

Wel vond ik een artikel in het `Jornal de Notícias´  van 7 maart 2020, waarin wordt vermeld dat steeds meer eilandjes door de eigenaren worden gerenoveerd om er toeristen op te huisvesten. Vaak worden de oorspronkelijke, vaak oudere of werkloze, bewoners, door middel van huurverhogingen, gedwongen om hun woninkje te verlaten. Die huur kan oplopen tot 300 Euro per maand, terwijl een bijstandsuitkering, of een minimumpensioen in Portugal voor een alleenstaande nog geen 200 Euro bedraagt.  


(1) Ricardo Jorge (1858-1939) was een arts, onderzoeker, hygiënist en professor in de geneeskunde. Hij introduceerde in Portugal de moderne opvattingen en technieken van de volksgezondheid. Hij bekleedde verschillende functies in de gezondheidszorg, speelde een belangrijke rol in de bestrijding pandamieën etc en verkreeg een grote politieke invloed.  

zaterdag 31 oktober 2020

Van de boerderette 58. `Hoe word ik een handige jongen´

Ken je vast wel, dat boek. Mijn vader zei misschien wat te vaak dat ik dat maar eens moest lezen. Nooit begrepen waarom. Hoewel het in de twintigste eeuw, na de bijbel, het bekendste jongensboek van Nederland was, keek men je slechts grijnzend of meewarig aan als je het wilde kopen of lenen in de bibliobus: Net uitverkocht of al uitgeleend. In de loop van mijn leven heb ik mijn vader wel bewezen dat ik ook zonder dat boek te lezen een redelijk handige jongen kon worden. Nu, op mijn beurt, adviseer ik - tegen alle moderne pedagogische principes in - mijn zoon zo af en toe om ergens een Portugese versie te gaan lenen . "Oké pai", meesmuilt hij dan. Het zal wel goed komen. Vandaag dacht ik weer even met weemoed aan mijn veel te vroeg overleden vader. Ik had zo´n verdomd handig karretje bedacht en gemaakt! Wat zou hij daarvan gezegd hebben...?


De wilde zwijnen kwamen vannacht weer eens op bezoek

Over die betonnen palen heb ik jullie al eens verteld (Van de boerderette 29. Palen te koop). Ik kocht ze om een omheining te maken, maar door allerlei gezeur over het project, de weg moest aan beide kanten twee meter breder  worden dan op de originele tekening, ten koste van vele bomen en grondwerk dat wij dan zouden moeten betalen, hebben we de aannemer afgezegd en het plan voorlopig in de la gegooid. 
Maar intussen zijn zo´n beetje alle houten palen van de provisorische omheining doorgerot, hangt het gaas op half elf en vieren de wilde zwijnen feest op ons land. Ze ploegen alles om en laten zelfs hier en daar de muren van de terrassen instorten.


Dus heb ik besloten om toch maar zelf te beginnen om langs de weg hier en daar - op een plek die mij goeddunkt - een paal in de grond te zetten, om het draadwerk te stutten en al te wilde natuurverschijnselen van het erf te houden.
Hoe krijg ik die zware palen op hun plek, vroeg ik me af. Sommige moeten wel 150 meter of meer versleept worden en het zijn er meer dan honderd.
"Een beetje kerel legt zo´n ding gewoon op zijn schouder, pá (man)", sprak buurman Z stoer. Maar Z is nog geen vijfenvijftig en al ruim zes jaar geleden afgekeurd: Versleten rug en schouder en lopen doet hij ook niet echt lekker meer. Kennelijk een paar palen teveel op zijn schouders genomen.


Aan een kant kan ik zo´n paal zonder al teveel moeite aan optillen en onder mijn arm nemen, bedacht ik. Als ik nu eens een wendbaar karretje maakte om ´m aan de andere kant te laten rijden... 
Bij de bouwmarkt kocht ik twee kruiwagenwielen met een vaste as. Die zijn lekker groot, zodat ze niet wegzakken in natte grond en kun je altijd weer voor wat anders gebruiken. Voor een kruiwagen bijvoorbeeld. In de schuur had ik nog een stuk pijp liggen, waar de wielassen precies in pasten. Gaatje door pijp en as, spijker erin en ik had alvast twee wielen met een as. Buurvriend M had nog een stuk pijp dat daar weer - wel een beetje krap - omheen paste en op die pijp laste ik een stuk t-ijzer dat ik nog over had van de rolpoort.


Om de binnenas soepel te laten lopen, sleep ik daarna een groot stuk in het midden van de pijp er tussenuit (Het verhaal wordt een beetje abstract, maar op de foto zie je wel hoe het werkt). Nu nog twee afhoudertjes met een schroefje erin om het het bovenstel van de kar niet tegen de wielen aan te laten lopen, twee houten blokjes om de paal straks op het t-ijzer te fixeren en tot slot een staaf betonijzer om de paal aan vast te binden. Die laatste wilde ik niet vastlassen. Als ik nog meer hitte in het werkstuk zou brengen, zou de as krom kunnen trekken en gaan aanlopen. Gelukkig had ik nog een tapsetje M6, dus een gaatje in de staaf geboord en daarin een mooi schroefdraadje gedraaid. Boutje met twee veerringen en de staaf zat keurig vast.


Natuurlijk heb ik het karretje even getest voordat ik dit stukje schreef. Het werkt perfect. 
Is die Portugeest nou een handige jongen of niet? 
  

zondag 4 oktober 2020

Van funk tot fado 22. Lina_Raül Refree: Amália


Met dank aan de trouwe lezers publiceert de Portugeest vandaag zijn tweehonderdste editie. En om het te vieren natuurlijk een muzikale:


Op 23 juli j.l. was het 100 jaar geleden dat Amália Rodrigues werd geboren. En dat wordt tot aan het einde van het jaar gevierd met concerten, films, documentaires en andere culturele evenementen. Op de dag zelf was er in het museu do fado een concert van thema´s die Amália heeft gezongen met o.a. Camané en Ana Moura en de première van een nieuwe, onthullende documentaire over de grootste fado-zangeres die Portugal ooit heeft gekend. Er zullen dit jaar ongetwijfeld veel nieuwe cd´s met vertolkingen van fado´s van Amália door goede en minder begaafde `fadistas´ op de markt verschijnen. Nogal voorspelbaar allemaal en wat mij betreft weinig interessant. Maar er is één huiveringwekkende uitzondering: Het album dat al in januari van dit jaar door Lina en Raül Refree werd uitgebracht.   


De meeste thema´s van de (bijna) gelijknamige cd `Lina_Raül Refree´ (Glitterbeat Records), had ik eind vorig jaar al beluisterd. Ik was er erg van onder de indruk, maar de release van de cd was uitgesteld tot 2020 en toen in maart de pandemie uitbrak, dacht ik dat het er voorlopig niet van zou komen. Pas toen op het televisiejournaal het `Amália-jaar´ werd aangekondigd, keek ik weer eens op Youtube. Was de cd stiekem toch in januari verschenen en inmiddels genomineerd voor de Franse prijs `Victoires du Jazz´. In Portugal hoor je er weinig over: Veel te onorthodox voor de fado-puristen en waarschijnlijk te ontoegankelijk voor het grote publiek.   


Het was in de gerenommeerde `Clube de Fado´ in Lissabon, dat de Spaanse muzikant en producer Raül Refree Lina Rodrigues hoorde zingen en verliefd werd op haar stem: Hij moést iets met haar samen doen.
Lina was wel in voor een nieuwe uitdaging en korte tijd later ontmoetten zij elkaar in een oefenruimte, waar geen Portugese of Spaanse gitaar te vinden was, maar die volstond met vintage Arp en Moog synthesizers, Roland´s en Oberheim´s en zelfs een `gewone´ piano. Daar bracht Refree de muziek van de fado terug tot een analoge essentie, die slechts bedoeld was om de oprechte emotie van de zang van Lina te ondersteunen of te benadrukken.

De ervaren fadista Lina Rodrigues (nee, geen familie) `studeerde´ en zong meer dan tien jaar de fado´s van Amália Rodrigues, maar ook het lyrische lied. Ze weet heel goed wat ze met haar stem kan uitdrukken. Ze koos twaalf fado´s uit het enorme repertoire van Amália, vooral de meest donkere (Do you want it darker? en melancholische, zoals Cuidei que tinha morrida, Barco negro, Destino, Gaivota en Medo.

De arrangementen van Raül Refree, die een indrukwekkende carrière als muzikant, arrangeur en producent in de experimentele pop, jazz en wereldmuziek op zijn naam heeft staan, geven een heel andere dimensie aan de fado: Zonder het getingel van al die snaren van de Portugese gitaar geven die - als je dat zo zou kunnen zeggen - een geloofwaardiger uitdrukking van de menselijke emotie in de 21e eeuw.  

Ter vergelijking twee versies van `Cuidei que tinha morrida´, een gedicht van Pedro Homem De Mello op muziek van Alain Oulman, dat gaat over een vrouw aan wie haar bestaansreden, haar liefde is  ontnomen. Zij buigt zich voorover aan een beek en ziet in het maanlicht de weerspiegeling van een lichaam met dezelfde `wortels´ als het hare en een gezicht, bleek en met dode pupillen en raakt ervan overtuigd dat ze is gestorven.

Waar voor Jorge Calado, die haar talloze keren fotografeerde en haar carrière op de voet volgde, het geluid Amalia´s stem zich transformeerde in beelden die de kracht haddene van `De Schreeuw´ van Edvard Munch, doen sommige interpretaties van Lina en Raül Refree denken aan de claustrofobische, beklemmende schilderijen van Francis Bacon.  


                                                                   Lina_Raül Refree



Amália Rodrigues

   


Van de cd koos ik voorts `Gaivota´ (Meeuw), een gedicht van de surrealistische Portugese dichter Alexandre O´Neill, op muziek van Alain Oulman, die een tijdlang de hofcomponist van Amália was,        



`Quando eu era pequenina´ (Toen ik een klein meisje was), een traditionele fado, waarvan de auteur van tekst noch muziek bekend is 






en tot slot een opname van een podium-repetitie van `O Medo´ (De Angst): Ik slaap met de angst, de angst woont bij mij...                                                                                                                                 









woensdag 22 juli 2020

Van de boerderette 57. Home is where the heart is

Het wordt niets met `onze´ zwaluwen (zie `Van de boerderette 39 en 40) dit jaar, dachten we begin juli. Juni was vooral koud en nat en er viel geen vlieg te vangen. Het oude nest, dat in de zomer van 2017 zo kunstig in een hoek, hoog onder het dak van de veranda, was geconstrueerd, hing wat verloederd tussen de spinnenwebben. "Zullen we het maar eens weghalen? Volgend jaar bouwen ze wel weer een nieuw nest." "Nog even wachten maar. Misschien komen ze nog even langs om gedag te zeggen", ging het tussen M. en mij: "Volgens het IPMA (De Bilt) krijgen we ander weer."


En op de tweede dag van juli sloeg het weer om: Meteen maar 36 graden ´s middags in de schaduw!
De volgende dag al kwamen ze langs. Een heel gezin met jongen cirkelde druk tjilpend boven onze hoofden op de veranda. Om te buurten dachten we, maar toen we na een paar uur weer aan elkaar gewend waren, werden de jongen met fluitsignalen naar de ingang van het nest geloodst. Binnenvliegen door die nauwe ingang is niet gemakkelijk. Er werden nog heel wat onderbroken landingspogingen ondernomen voordat ze allemaal binnen waren, waarbij de kleintjes zich - als het net niet lukte - met hun klauwtjes aan de muur vastklampten om op adem te komen.


Al snel begonnen pa en ma - tussen het voederen door - de gaten te repareren. Die hadden ze zelf (of hun ouders), vorig jaar augustus, aan het eind van het tweede broed, voor de ventilatie in het nest gemaakt. Af en toe klinken er elektronisch aandoende geluiden uit het hol: Honger! Dan kijkt de poes verstoord omhoog. Maar binnenkort zijn de jongen groot genoeg om zelf hun kostje uit de lucht te happen. Wie weet, volgt er nog een tweede broedsel.

Maar we vragen ons nog steeds af, wat er nu gebeurd is. Die vogels gaan toch niet zomaar op reis met jongen die nog gevoerd moeten worden. Zijn ze verjaagd door een propere huisvrouw/man die met een ragebol hun geboortehuis te lijf ging, was er niet voldoende voedsel in de omgeving, of hadden ze gewoon ... heimwee?

Een vergeten liedje van een vergeten (Ik kan werkelijk niets over haar te vinden op het internet), stateloze dame - Lena Lovitz: `Home is where the heart is´


Over heimwee gesproken. zo onderhand krijgt je Portugeest ook wel een beetje last van heimwee naar de geestgronden waar hij het levenslicht aanschouwde. Niet dat hij van plan was om op korte termijn Nederland te bezoeken. Maar nu het niet mag, begint er toch wat te knagen. En Nederland komt ook niet hier, want Portugal heeft rood gekregen van de van de Coronameesters. Ik mis familie en vrienden. Het lijkt een bijzonder saai jaar te worden.

Maar ik ben niet de enige. Ook Dona Rolha, van `as Rolhas´(de Kurkjes), Nederlanders die bezig zijn met een geweldig restauratieproject aan de overkant van de rivier (de Douro dus), heeft er last van. Het is echt de moeite waard om eens een kijkje op hun blog: www.asrolhas.com (a blog about living in Portugal) te nemen: 
Van bouwen en slopen tot bijen houden en van wilde elektrische fietstochten tot het verkrijgen van een Portugees rijbewijs. Intussen leer je tussen neus en lippen Portugees via de woordenlijsten aan het eind van de blogposts. Erg handig als je weer eens een keer hier heen mag komen.
Mis vooral de laatste post: Een prachtige video over een plaatselijke jongleur met een glazen bol.


Ik was nog van plan om iets onaardigs te zeggen over de halsstarrige en - als vertegenwoordiger van een van de drie rijkste landen van Europa - wantrouwende en weinig solidaire houding van Mark Rutte ten aanzien van de landen die het zwaarst getroffen zijn door de Corona crisis, maar nu er dan toch een akkoord op tafel ligt, bewaar ik dat maar voor de volgende keer. Die ongetwijfeld komt als jullie in maart weer voor die Calvinistisch-Neoliberalistische kliek kiezen die al bijna vanaf het begin van de 21e eeuw de dienst uitmaakt in Nederland.
Het akkoord is wat mager (Geen cent teveel hoor!), maar lijkt voldoende lijm te bevatten om Europa bij elkaar te houden. En het is hoe dan ook een historisch akkoord: Europa voor Europa. Hoera! Misschien wordt het toch nog eens een volwassen politieke unie.
 
De Portugeest wenst je een zorgeloze vankantie in de Jisperduinen

  




zondag 5 juli 2020

Portugal maakt het 14. Ieder zijn deel


Heb je je wel eens afgevraagd waarom er zoveel versies van `Friday on my mind´ van de Easybeats zijn? Veel mensen zijn ontevreden met hun werk. Het is niet zinvol, voegt niets toe aan de maatschappij, men wordt niet gewaardeerd, heeft geen enkele invloed op het werkproces, wordt onderbetaald (terwijl top en aandeelhouders de winst opstrijken), uitgebuit, gepest, of alles wat er goed en leuk aan was is wegbezuinigd door het management. Twee recent verschenen boeken, die ik nog niet heb gelezen, maar waarover ik wel een interview met de schrijvers heb beluisterd: `Voorbij de managementmaatschappij´ van Marjolein Quené en `Fantoomgroei´, geschreven door Sander Heijne en Hendrik Noten zijn kenmerkend voor de huidige onvrede in de maatschappij en de wens tot verandering. Anderen gaan nog verder en zetten de vanzelfsprekendheid van werk als bron van inkomen op de helling, zoals Rutger Bregman in zijn `Utopia voor realisten´ over een basisinkomen voor iedereen. 



                                  https://www.youtube.com/watch?v=IYNWYpwHS80
       Mijn favoriete, hyperbolische versie van `Friday on my Mind´: The Golant Pistons

Net voor de Corona crisis toesloeg, las ik in de zaterdagbijlage `Revista´ van de Portugese krant `Expresso´ een artikel over het landgoed `do Freixo do Meio´ in de Alentejo, dat me bijzonder aansprak: Zinvol werk waarvan ieder zijn deel doet, zonder te overdrijven, en zijn eerlijk deel aan salaris ontvangt. Een plek waar niemand alleen voor het geld werkt en waar de bedrijfsvoering, waarin iedereen volgens het sociocratische principe een stem heeft, voor alle werknemers volledig transparant is.    

In 1990 verzocht de Portugese staat (of wie toen over dat soort zaken ging) de familie Cunhal Sendim om het beheer van de 600, kort na de Anjerrevolutie onteigende* (zie noot), hectaren van `o Herdade do Freixo do Meio´, het Landgoed van de Es van het Midden, opnieuw op zich te nemen. 
De `socialistische heilstaat´ en daarmee het idee van de kolchozen had niet gebracht wat men er van verwachtte: Het land was veranderd in een woestijn en de opbrengst van het werk van het dozijn overgebleven werknemers leverde te weinig graan, kurk en lammeren voor de verkoop op om als collectief te kunnen overleven. Intussen heerste in het aanpalend dorp een schrikbarende werkeloosheid. Met name onder de vrouwen.

Op de voorgrond Alfredo Sendim
                                                       Op de voorgrond Alfredo Sendim

.Zoon Alfredo, die in die tijd dierwetenschappen aan de universiteit van Évora studeerde, werd door zijn moeder naar huis geroepen om het beheer over te nemen. Zij had geprobeerd om het land op de gangbare, op productie gerichte manier te runnen, maar dat leidde tot steeds grotere verwoestijning. "Ik dacht erover om meer schapen te kopen, ik wilde van 1000 naar 5000 stuks. We waren heel erg afhankelijk van de buitenwereld, we kochten bijna alles en waren enorm kwetsbaar.", zegt Alfredo nu. Er moest echt iets veranderen, misschien wel alles. 

Het toeval en een paar open oren hielpen een handje: Een collega van Alfredo, die ook op het landgoed werkte en in die tijd een scriptie over de Middeleeuwen in de Alentejo schreef, sprak met hem over het systeem van de `montado´, een voor de Alentejo karakteristieke combinatie van bosschages van kurk- en steeneiken (soms ook tamme kastanjebomen) en vee dat daaronder zijn kostje vindt, zoals schapen, `porco preto´, `zwart´ varkens, runderen en kippen. Zij legde uit hoe je die `montado´ kunt zien als het resultaat van langdurige menselijke ervaring met hoe je kunt integreren in een ecosysteem en daarin overleven, zonder ooit de grenzen van het mogelijke binnen dat ecosysteem uit het oog te verliezen.

 
Dat verhaal leek een regelrechte aanklacht tegen de armzalige situatie van het landgoed te bevatten en omdat hij zo onderhand geen andere mogelijkheden meer zag, stelde Alfredo zijn moeder en broers voor om het landgoed - met 20e eeuwse kennis en technologie - op de manier van de `montado´ te gaan runnen.

Als eerste moest de hele structuur van het landgoed veranderd worden. Een soort van omgekeerde vooruitgang: Had de overgrootvader van Alfredo telkens iets uit het ecosysteem verwijderd: De bomen gerooid (er groeiden al 50 jaar geen bomen meer op het landgoed, de lince verjaagd, de roofvogels, de wilde planten en de bacteriën in de grond en daarna zelfs de koeien, varkens en kippen, zodat alleen het graan en de schapen overbleven, nu moesten er bomen geplant worden, of spontaan opkomen om water vast te houden. Er werden weer kippen geïntroduceerd, varkens, kalkoenen en ezels, maar ook wilde konijnen, wilde zwijnen, genetkatten, Egyptische mangoesten en bunzings kregen opnieuw toegang tot het landgoed, omdat deze dieren - met nog vele andere - essentieel zijn voor een gezond, zelfregulerend ecosysteem.

`In zo´n systeem hangt alles met elkaar samen. Dus ook de moestuinen en de wijn- en olijfgaarden. Zelfs de grond moest op een andere, meer op regeneratie gerichte, manier bewerkt worden. We keerden terug naar het installeren een structuur met al deze elementen en daarna moesten we leren hoe daarmee te werken.´ 


Al doende leerde men  hoe je biologische landbouw moest bedrijven. Sommige projecten startten zonder, andere met EU-subsidie, zoals, in 1997, de biologische olijfgaard en na verloop van tijd bleek  de biologische landbouw een manier om zich te onderscheiden en toegang te krijgen tot een andere markt. Al snel begon het landgoed haar producten te certificeren. 

Het begin was erg moeilijk, omdat de markt voor biologische producten in Portugal nog in de in de kinderschoenen stond. Met drie bestelwagens maakte men eindeloze dagen om een brood aan de ene kant van het land te verkopen en een paar karbonaadjes aan de andere. Alfredo reed zelfs naar Nederland om biologisch vlees te verkopen. Hij begreep dat hij het bedrijf op die manier niet rendabel kon maken en besloot om zich direct op de detailhandel te richten. Hij begon een slagerij en een winkel in biologische producten in Montemor-o-Novo en toen die failliet gingen in Évora. Maar ook die ging gallemiezen. Er was bijna geen mens geïnteresseerd in natuurvoeding. Ten einde raad begon hij een `talho annex charcutaria´ (slagerij die ook worst en vleeswaren verkoopt) op de markt ´de Ribeira´, in Lissabon. Daar begon men eindelijk op grotere schaal de producten van het landgoed te verkopen.

Een van de consequenties van de terugkeer naar de landbouw van de `montado´ was dat het landgoed een veel grotere variëteit aan producten moest produceren. Aan de ene kant om `de batterijen´ van het ecosysteem niet leeg te trekken, aan de andere omdat de - meest vaste - cliënten geen grote hoeveelheden per keer afnemen. Zo nam het aantal van 3 producten die `o Freixo do Meio´ de laatste jaren had geleverd naar tot nu toe een maximum van 600 per maand, afhankelijk van het seizoen. 
En dat zijn niet alleen basisproducten, maar ook getransformeerde (agroalimentaire) producten. Men begon met de varkens. Twee dames uit het dorp namen het op zich om daar `linguiças´, een soort worstjes, van te maken.

  
Inmiddels zijn er zeven microfabriekjes op de `herdade´:
Een bakkerij die brood, toast en taarten maakt, een pluimveeslachterij, een vleeswarenfabriekje, een verwerkingsbedrijfje voor koeien, varkens en lammeren en bedrijfje dat groente en fruit verwerkt van vers tot conserven, soepen, quiches, wijn, azijn en olijfolie.
Het landgoed is bijna helemaal zelfvoorzienend, er wordt bijna niets meer in de buiten de poort gekocht, behalve zaken als zout en sommige granen. Alle functies van het landbouwproces blijven in eigen hand: productie, transformatie, groot- en detailhandel. 
Om mensen van buiten kennis te laten maken met het landgoed, haar producten en werkwijzen, werden routes en wandelpaden op het terrein aangelegd. In het begin kwam er niemand, tot men begreep dat je Portugezen moet lokken door middel van hun maag. Er werd een kantine gebouwd en op de feesten en open dagen begonnen flink wat mensen te komen.

Tot dusver al een prachtig verhaal over doorzettingsvermogen en duurzaamheid, maar wat me het meest innam voor het landgoed van `De Es van het Midden (Doet aan het Rijk van het Midden denken) is de manier van werken en de wijze waarop dat werk beloond wordt.
Volgens Alfredo is werkt niemand op het landgoed alleen voor het geld. Het is een grote gemeenschap en de werkwijze lijkt nog het meest op hoe het er vroeger op een grote abdij toeging: Ieder is, met een zo groot mogelijk respect voor zijn persoonlijkheid, wensen en kunnen, verantwoordelijk voor zijn deel van de productie van het landgoed. De te produceren hoeveelheden eieren, kolen, taarten, lammeren etc. zijn in onderling overleg vastgesteld, met inachtneming van welke belasting die voor het ecosysteem betekenen en hoeveel er door vaste cliënten afgenomen kan worden.

                                                                         De winkel

In principe wordt er nooit meer geproduceerd. Als er wat mis gaat - bijvoorbeeld een vos weet het kippenhok binnen te dringen - wordt dat gezien als een probleem dat de hele gemeenschap aangaat en ook gemeenschappelijk gedragen wordt. 
De besluitvorming gaat volgens het consentbeginsel van de autocratie (Kees Boeke, weet je nog..) en de financiële huishouding van het bedrijf  is volledig transparant. Via een computerprogramma wat een tomaat kost, hoeveel iedereen verdient en wat iedereen op een bepaald uur aan het doen is.

Een werkdag is van acht tot vijf, 40 uur per week. Alfredo staat niet toe dat er meer gewerkt wordt: "Werk bestaat om er rijker van te worden, niet om martelaren te creëren", zegt hij. Het maximum salaris op het landgoed is niet meer dan drie keer hoger dan het minimum. Ik probeer ervoor te zorgen dat de vrouwen met 1000 € per maand naar huis gaan. Voor Nederlanders lijkt dat bedrag niet erg hoog, maar in 2020 bedraagt het minimumloon in Portugal 635 €. en de praktijk in de land- en tuinbouw is dat er nog veel minder wordt verdiend (vooral door vrouwen). Ook worden extra uren vaak niet uitbetaald.   
 
 Op het landgoed werken nu 35 vaste werknemers, daarnaast zijn er vrijwilligers, stagiaires en seizoenwerknemers. Ik zou daar best eens op bezoek willen.

Mis de video niet. Engels gesproken en met muziek van Carlos Paredes:

  
                                   https://www.youtube.com/watch?v=C_eY5l9mt7Y

* Na de Anjerrevolutie werden met name in de Alentejo grote boerderijen en landgoederen (Herdades) onteigend en door communistische collectieven in bezit genomen. Ook banken en andere bedrijven werden genationaliseerd. In de loop van de jaren `80 en begin ´90 van de vorige eeuw werden die onteigeningen bijna allemaal teruggedraaid.
   


zondag 31 mei 2020

Van de boerderette 56. Ramada!

Waarin de Portugeest, evenals zijn kornuiten, een afkeer van gootsteenontstopper blijkt te hebben en met zijn wijnstokken de kachel aanmaakt, waarna een pandemie voor vertraging zorgt, een kei zich gewichtiger voordoet dan hij is en met vervaarlijke werktuigen muziek aan staaldraad wordt ontlokt. 


Toen we in 2006 het land kochten, waren alle velden/terrassen omringd door wijnstokken, geleid door op regelmatige hoogte-afstand bevestigde staaldraden. Een zogenaamde `ramada´. De - roestige, vaak gebroken en weer provisorisch in elkaar gedraaide staaldraden waren vastgemaakt aan - meest gebroken - granieten palen, palen van gewapend beton, maar ook vaak aan bomen (fruitbomen en `lodão bastardo´, Europese netelboom). Kortom: Een rommelzooitje, waarvan de constructie het op het eind van de zomer, als de druivenstokken op zijn zwaarst waren, vaak op verschillende plaatsten begaf, waardoor er  noodreparaties uitgevoerd moesten worden.

 
De eerste jaren deed ik de `vindima´, de traditionele druivenpluk, met familie en vrienden van de zoon van de vorige eigenaar waarmee ik ook op het land samenwerkte. Hij maakte daar dan samen met de oogst van zijn eigen wijngaard wijn van. Een soort van `vinho verde tinto´, rode vinho verde, een stoer en rauw brouwsel dat huig en verhemelte deed opzwellen en je na een paar glazen de sensatie gaf alsof je je aan de gootsteenontstopper had vergrepen. Ik kreeg daarvan dan zo´n 60 flessen voor eigen gebruik, waarvan ik er 58 na een paar maanden stiekem - om de brouwer niet te beledigen - in het bos leeggoot, want zelfs de dorstigste onder de vrienden en familieleden op bezoek, hielen het na een half glas al voor gezien. 

De vindima was altijd erg gezellig en, toen ik die eenmaal onder de knie had, vond ik de jaarlijkse `poda´, de druivensnoei, een prettige en rustgevende bezigheid, maar toen het nieuwe huis werd gebouwd, moest een groot deel van de `ramada´ gesloopt  worden en een ander deel maakte plaats voor fruitbomen.
De druiven liet ik nog steeds door dezelfde familie plukken, in ruil voor een mandfles ´vinho doce´, de eerste zoete wijn die nog gist in de fles, maar omdat ik stopte met de 12-daagse sulfaatbehandeling tegen de meeldauw, viel er alleen in droge, hete zomers nog wat te oogsten.


Het was natuurlijk wel te gek voor woorden dat we hier in Portugal nog steeds geen flinke aanplant van goede tafeldruiven hadden. 
Daarmee ging ik vorig jaar aan de slag. Eerst de oude wijnstokken, die vaak tot meer dan een meter diep onder de grond voort kronkelden helemaal uitgraven. Anders blijven ze terugkomen. Prima brandhout overigen. Om onnaspeurlijke redenen zat de grond op de strook naast de muur ook nog eens vol met stenen. Die er ook uit. De muur van de ´sucalco´, het terras moest, omdat er grote bomen te dicht bij hadden gestaan, die naar buiten hadden gedrukt, deels gesloopt en hersteld worden en er kwam over de hele lengte een steen op om de grond binnen te houden. De palen van gewapend beton lagen over het hele terrein verspreid (of stonden zelfs nog in de grond). Die zijn loodzwaar. Dat werd een gesleep in etappes: Ene eind voor, andere eind voor.


Tegen het voorjaar had ik de eerste drie palen erin, keurig met de bocht van het terras mee en waterpas in de grond. Toen kwam buurman M. langs: "Dat kan niet zo. Die trek je om met de staaldraden" Natuurlijk had hij gelijk. Je moet steeds een paar palen op één lijn zetten en dan de bocht om. De paal in de bocht krijgt een tui om niet omgetrokken te worden. Enfim, twee palen er weer uit en blijven zingen. Ik kwam nog zo ver om frambozen te planten, maar daarna moest ik het project een tijdje laten liggen i.v.m. andere werkzaamheden.

In februari van dit jaar pakte ik de boel weer op. Vanwege de aanhoudende regen werd het een natte, modderige klus waar geen einde aan leek te komen - de muur is meer dan 30 meter lang - maar er viel buiten ook niet veel anders te doen. Begin maart stonden alle palen in de grond en in de carnavalsvakantie kochten we de druivenplanten. Van alles wat: Moscatel, Italia, Cardinal, rood en wit. Ook had ik inmiddels opgekweekte passievruchtplantjes voor het laatste stuk. Nu moesten alleen de waterleiding en de elektriciteitskabel nog worden ingegraven en de grote blokken graniet bij de bochten en aan de voor en achterkant om de tuien aan vast te maken.
Ik was nu klaar om met M. de staaldraden en tuien te monteren (Ik had geen flauw idee waar en hoe je daaraan zou moeten beginnen). Dat werk moest door de Covid-quarantaine twee maanden uitgesteld worden.                                                                                                                  
                                                                                                                                                                   





Afgelopen donderdag gingen we dan eindelijk aan de slag. Het begon al goed: De rots aan de voorkant
was te zacht. "Podre", verrot, zei M. Er moest een gat worden gebikt en gegraven en daar wisten we met grote stalen staven een enorme steen in te manoeuvreren. De steen aan de achterkant bleek te klein. Daar mocht ik zelf een gat gaan graven, terwijl M. met de klopboor een gaatje boorde in de eerste. In een zesdubbel gewonden draad maakte hij een oog. Het andere eind ging in het gat, nadat hij met een inderhaast gemaakt lepeltje het boorsel had verwijderd. "Ik ben heel benieuwd hoe je die draad nu in dat gat vastmaakt." "Zoek even wat kleine stukjes `granito azul´, blauwe graniet (grijs dus)", zei hij. Met een stompe stalen pen sloeg hij die vast om de staalkabel tot het gat helemaal vol was: "Die krijg je met geen mogelijkheid meer los. Als je daar een tractor aan laat trekken, breekt de kabel, of de steen komt uit de grond." Hij begon de tui, `estica´, oftewel spanner, te maken. Die werd op drie punten aan de betonnen paal bevestigd.


Zo kregen ook de andere stenen een gat en een tui (die in de bochten waren gelukkig wel groot genoeg),
Nadat ik de hoogte van elke draad met een bloempotscherf op de palen had afgetekend, hingen we nog twee staaldraden over de hele lengt op, die M. spande met een zelfgefabriceerd spanwerktuig en die daarna werden vastgemaakt aan permanente spanners, die je met een moersleutel aan kunt draaien. De rest voor morgen, want het was inmiddels 12 uur en erg warm geworden.

Vrijdagochtend begonnen we erg vroeg. Het IPMA (zeg maar De Bilt) voorspelde een middagtemperatuur van 35 graden. 
We bevestigde de resterende vier staaldraden en daarna begon M. de boel op verschillende plaatsen aan te spannen. "Pling, plong", net de waslijnen van mijn moeder, vroeger.
Nu moest nog elke draad aan iedere paal vastgemaakt worden. Daarvoor had M. een handig werktuigje met een sleufje, waarmee je in een wip het eindje van het bevestigingsdraadje om de doorlopende staaldraad windt.


Na nog wat aanspannen, stond daar een perfecte `ramada´. Pas bij het opruimen van het gereedschap zagen we dat de voorste paal een beetje naar binnen helde: Was die enorme steen die we hadden ingegraven toch een beetje omhoog gekomen. 
Niets aan te doen op dit moment. Pas als de draden wat los gaan zitten, kan ik de voorste tui een beetje aanspannen. Intussen ben ik heel tevreden met mijn `ramada´. Ik kan nu alles keurig opbinden. 









  




dinsdag 28 april 2020

Bijzondere Portugezen 2. Een Portugese oorlogsheld

Over een week viert Nederland dat het vijfenzeventig jaar geleden bevrijd werd van de Duitse bezetting. Jammer dat door de Corona pandemie veel van de voor dit feest georganiseerde aktiviteiten niet, of slechts zonder publiek, kunnen doorgaan. Naast een feest is het vooral ook een moment om weer even stil te staan bij de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog waarin bijna 90.000 Nederlandse burgers werden gedood, honderdduizenden mannen en jongens als dwangarbeiders werden tewerkgesteld in Duitsland en 102.000 Nederlandse Joden op de meest gruwelijke wijze in vernietigingskampen door de Nazi´s werden vermoord. Een moment ook om stil te staan bij haar helden, de ondergrondse verzetsstrijders en de mensen die hun leven en alles wat ze hadden in de waagschaal stelden om Joodse medeburgers onder hun dak te verbergen of te helpen bij hun vlucht. Hoewel Portugal niet deelnam aan de Tweede wereldoorlog, kent het ook zo´n held: Aristides de Sousa Mendes,  die als Portugees Consul in Bordeaux, in 1940 honderden Joodse vluchtelingen het leven redde door ze - tegen alle bevelen in - visa te verstrekken voor een verblijf in Portugal. Binnenkort wordt er een plein in Jeruzalem naar hem vernoemd.

 

Aristides de Sousa Mendes


Portugal was een neutraal land tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het regime van Salazar deed er alles aan om niet in conflict met Hitler te komen. Zo liet het de eigen bevolking praktisch verhongeren door enorme bijdragen aan landbouwprodukten van haar te vorderen en dit samen met wagonladingen kleding en schoeisel naar Duitsland te sturen voor de soldaten aan het Oostfront. Niet dat Hitler ook maar een moment geaarzeld zou hebben om Portugal te bezetten als hem dat beter was uitgekomen, of dat over te laten aan het Spanje van Franco, die - zo bleek een aantal jaren geleden na de vrijgeving van geclassificeerde Spaanse overheidsarchieven - volledige strategische plannen had klaarliggen om Portugal te annexeren, maar wellicht was dat kleine landje in de periferie van meer nut als spionnennest en als bron van het voor de oorlogsindustrie zo belangrijke wolfraam voor pantserstaal en munitie.


De Portugese consul Aristides de Sousa Mendes maakt een wat rommelige diplomatieke carriëre op Zanzibar, in Brazilië, Spanje, de Verenigde Staten en de laatste tien jaar in België, waarin hij niet altijd bevelen opvolgt, soms ongeoorloofd afwezig is, in aanvaring komt met de geloofsgemeenschap van de Azoren in San Francisco en zich - in België - zelfs zo af en toe laat vertegenwoordigen door een van zijn 14(!) kinderen. Hij ontvangt een paar officiële berispingen en loopt zelfs een schorsing op.
In 1938 wordt hij door Salazar als consul in Bordeaux benoemd. Hij is dan 53 jaar.

met vrouw en (een deel van zijn) kinderschare


Na de Duitse inval in Polen (1 september 1939) verklaren Frankrijk en Groot Brittanië, gevolgd door o.a Canada en Australië, Duitsland de oorlog. In die tijd is er nog geen sprake van fisieke oorlogshandelingen, maar de grenzen sluiten zich en alle Europese landen verscherpen de controle op toelating van vreemdelingen, om infiltratie door spionnen en andere kwaadwilligen te voorkomen. Zo ook Portugal

Op 11 november 1939 ontvangen alle Portugese ambassades en consulaten de zogenoemde circulaire nr 14, waarin luid en duidelijk wordt bevolen dat de consulaire diensten geen visa meer mogen afgeven zonder de aanvraag te hebben voorgelegd aan de PVDE (Politieke politie, voorloper van de PIDE) en het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan:
Buitenlanders met een onduidelijke, betwiste of illegale nationaliteit, geëxptrieerden, houders van een vluchtelingenpaspoort (Nansen), Russen en aan alle andere verzoekers die - volgens de consul - geen genoegzame reden voor hun verblijf in Portugal kunnen opgeven, of waarvan uit hun paspoort blijkt dat ze niet in vrijheid naar hun eigen land kunnen terugkeren, alsmede uit het land van hun nationaliteit uitgezette Joden,

In tegenstelling tot de toegangsregels van bijna alle andere Europese landen, heeft een ieder die naast geldige reisdocumenten een passagebiljet via Portugal naar een derde land kan overleggen, vrij toegang tot dat land. En dat geldt ook voor Joden. Het Portugese fascisme is nooi gebaseerd geweest op racisme of antisemitisme en Salazar maakte 1935 zelfs krachtig zijn afkeuring kenbaar over de Neurenbergse rassenwetten.


door de Sousa Mendes afgegeve visum

Een paar dagen na het verschijnen van de circulaire geeft Aristides de Sousa Mendes, zonder eerst toestemming aan het Ministerie te hebben gevraagd, een visum af aan de uit Oostenrijk gevluchte Joodse professor Arnold Wizniter. `Een daad van de meest elementaire menselijkheid´, verklaart hij later. De man zou anders immers in een concentratiekamp terecht zijn gekomen. In maart 1940 geeft hij een visum af aan een Spaanse, communistische, politieke vluchteling. Dit keer wacht hij het antwoord van het Mininsterie niet af, of legt het naast zich neer. Hij wordt hiervoor ernstig berispt.
In mei van dat jaar, als Luxemburg al bezet is door de Nazi´s, waagt hij nog meer voor een Luxemburgse van Portugese afkomst die hij kent: Hij falsificeert het paspoort van haar Luxemburgse man, en laat hem voor een Portugees doorgaan.

Wanneer de Duitsers Frankrijk binnenvallen en Parijs naderen, slaan zo´n negen miljoen mensen op de vlucht, de meeste in zuidelijke richting. Onder deze vluchtelingen zijn ook vele Joden, die - al eerder gevlucht uit andere landen - in Frankrijk veilig dachten te zijn. Op 10 juni beginnen de straten van Bordeaux zich te vullen met vluchtelingen en vormen zich rijen aanvragers van een visum voor Portugal voor het consulaat. Er worden nu per dag meer visa afgegeven per dag dan daarvoor in een week. Op 10 juni verklaart Italië de oorlog aan Frankrijk en Engeland en twee dagen daarna verandert Spanje haar status van neutraal naar niet oorlogsvoerend, wat Portugal in een bijzonder moeilijke positie plaatst.

uit de film: de colonne auto´s op weg naar de Spaanse grens

En hier begint het heldenverhaal van Aristides: Tussen 14 en 17 juni geeft het consulaat zo´n 220 visa af. Aristides is uitgeput en gedeeltelijk bedlegerig in die dagen, maar geeft ook op zondag nog 40 visa af en rommelt de aanvraag van bankier Rothschild er tegen een wat extra kosten en voor zijn beurt (niemand is perfect) nog even tussendoor.
Maar op 17 juni besluit hij `Geïnspireerd door een goddelijke macht´ visa af te geven aan een ieder die daarom verzoekt: `Vanaf nu bestaat er geen nationanliteit, ras, of religie meer.´
In de volgende drie dagen stempelt hij, met behulp van zijn kinderen, neven en de Antwerpse Rabbijn Kruger - die hem ervan weet te overtuigen om toch vooral Joden te redden - honderden paspoorten af en gebruikt hij alle beschikbare officiële vellen papier om 624 visa af te geven.

Pas op 20 juni krijgt het Ministerie in Lissabon via een klacht van de Britse Ambassade dat de Portugese consul buiten de openingstijden van het consulaat visa afgeeft, te horen wat er gaande is.
De ambassade in Parijs krijgt opdracht om het probleem op te lossen, maar diezelfde dag is Aristides vertrokken naar het consulaat in Bayonne, waar hij onder de verbijsterde ogen van de vice-consul aldaar, doorgaat met het afgeven van grote hoeveelheden visa. De precieze aantallen zijn onbekend. Als het officiële papier op is, improviseert hij op `gewone´ vellen, ervan uitgaande dat het officiële stempel en zijn handtekening voldoende zijn, maar veel van deze visa worden niet geaccepteerd aan de Spaanse grens. De Portugese ambassadeur in Madrid ontvangt hierover een klacht.

borstbeeld met plaquette in Bordeaux

Lissabon neemt nu maatregelen en stuurt ambtenaren naar de Bayonne om Aristides te beletten door te gaan met het afgeven van ongeautoriseerde visa, maar de vogel is gevlogen. In de wetenschap dat de Spaanse grenzen zich definitief gaan sluiten, leidt hij met zijn dienstwagen een colonne auto´s vol vluchtelingen naar de Spaanse grens. Gebruik makend van het feit dat er aan die kant van de grens geen telefoons zijn en de Spaanse grenswachters dus nog niet voor hem zijn gewaarschuwd, weet hij die met zijn officiële status te overdonderen en de groep vluchtelingen met visa door te laten om naar Portugal te reizen,

Aristides de Sousa Mendes zette zijn carriëre en de toekomst van zijn gezin op het spel om honderden vluchtelingen, onder wie veel Joden, het leven te redden.
Uiteraard werd hij door Salazar ter verantwoording geroepen: In diens ogen had hij het Portugese corps diplomatique beschaamd en de neutraliteit van het land in gevaar gebracht.
In juli 1940 al werd een disciplinaire procedure tegen de consul gestart. Ondanks zijn verdediging, die er voornamelijk op was gebaseerd dat hij had gehandeld uit humanitaire overwegingen, werd hij schuldig bevonden aan: Ongehoorzaamheid, onrechtmatig afwezig zijn, vervalsing van documenten en zelfs afpersing. Hij werd met onmiddelijke ingang op non-actief gesteld, een jaar lang werd de helft van zijn salaris ingehouden en aan het eind van dat jaar moest hij zijn pensioen aanvragen.
Het lukte hem niet of nauwelijks om zijn huishouden met 14 kinderen (waarvan er 12 overleefden) te onderhouden. Zijn brieven aan Salazar, met het verzoek om weer in dienst gesteld te worden, werden nooit beantwoord.
Op 3 april 1954 stierf hij. Berooid, vergeten.

Wenen

Hoewel hij in 1966 al op Yad Yashim, het herdenkingscentrum van de Holocaust in Jeruzalem geëerd wordt met de titel `Rechtvaardige onde de Volkeren´, duurde het nog tot 1986 voordat hij in Portugal, door president Màrio Soares, wordt gerehabiliteerd en de familie publieke excuses worden aangeboden.
In 1987 - na nogal wat internationale druk - wordt tijdens een officiële eerbetoon aan Aristides de Sousa Mendes aan de familie de postume medaille in de Orde van de Vrijheid (a Ordem da Liberdade) uitgereikt en wordt de consul officieel weer in de gelederen van de Portugese diplomatieke dienst opgenomen.
De familie ontvangt ook een schadevergoeding in de vorm van gederfde inkomsten. Na daar een inflatieberekening op los gelaten te hebben, bedraagt die 750.000 Escudo (3750 €).

In 1994 onthult Màrio Soares in Bordeaux, vlak bij de plaats waar in 1940 het Portugese consulaat gevestigd was, een borstbeeld van Aristides met een herdenkingsplaquette.
Door de jaren heen wordt hij op verschillende manieren geëerd en herdacht. De TAP geeft zelfs een van zijn vliegtuigen zijn naam.
In november 2012 komt de film `O Consul de Bordeus´, van Francisco Manso en João Corrêa uit. Het geromantiseerde verhaal over de gebeurtenissen op die hete dagen in 1940.


In januari van dit jaar was de Portugese president Marcelo Rebelo de Sousa - met veertig andere staatshoofden - op bezoek in Israël om, tijdens het vijfde wereldforum over de Holocaust, de 75- jarige bevrijding van de vernietigingskampen Auswitsch-Birkenau te herdenken. Hij ontving daar een uitnodiging om een paar maanden later nog eens terug te komen voor de inhuldigingsceremonie van het `Aristides de Sousa Mendesplein´. Vanwege de Corona pandemie, zal dit tweede staatsbezoek nog wel even niet doorgaan, maar zeker is dat `de consul van Bordeaux´ met de naam van een plein, vlak bij het herdenkingscentrum van de Holocaust geëerd zal worden.






zaterdag 21 maart 2020

Portugal maakt het 13. Het oudste reisbureau ter wereld

Tenzij zonder ons medeweten het concept reisorganisatie al eerder in Senegal of Wladiwostok was bedacht, is het Portugese `agéncia de viagens´ Abreu het oudste reisbureau ter wereld. Een jaar ouder zelfs dan het onlangs failliet gegane Thomas Cook (1841-2019) en in tegenstelling tot laatstgenoemde nog steeds springlevend. Het is vnog steeds in handen van de - inmiddels vijfde generatie - familie. Nu maar hopen dat het niet alsnog ten onder gaat aan de gevolgen voor de reiswereld van het nieuwe coronavirus.


Het waren woelige tijden in Portugal toen reisorganisatie Abreu in 1840 haar deur opende. De extreem liberale regering van Costa Cabral tijdens het bewind van koningin Maria II voerde, naast andere hoge belastingen, de onroerende zaakbelasting in, verzwaarde de dienstplicht en decreteerde - tot verbijstering en woede van het volk - dat men niet meer in de kerk begraven mocht worden, ´zodat de doden in een onbeschermd graf in de grond gestopt moesten worden´, en dat iedereen - dus ook de allerarmsten - zelf de begrafeniskosten van hun dierbaren moesten betalen, Dit samen met de extreme armoede van de bevolking en de en de honger als gevolg van een desastreuze aardappelziekte leidde tot de `Opstand van Maria de Fontes´ (1846) in de Minho en later zelfs bijna tot een burgeroolog in het hele land, de `Guerra de Patuleia´


Veel arme mensen uit de Minho besloten in die tijd om hun geluk te gaan zoeken in de voormalige kolonie Brazilië (onafhankelijk geworden in 1825), of Venezuela, waar nu vele Luso-descendenten zuchten onder het bewind van Nicolas Maduro.
Omdat de meeste van hen lezen noch schrijven konden, was het een bijna onoverkomelijk probleem om zelfstandig aan reisdocumenten, zoals een paspoort en een passagebiljet op een passagiersschip te komen.

Dat was het gat in de markt dat Bernardo Luis Vieira de Abreu aanboorde. Hij vestigde zijn kantoor in Porto, op de Rua de Loureiro. Strategisch dichtbij de `Governo Civiel´, het administratieve orgaan dat de paspoorten afgaf. Volgens Jos´Quintas do Couto, beheerder van het archief van Abreu, stond er in die tijd elke dag, nog voor het bureau haar deuren opende, een enorme rij emigranten in spé voor de deur van het bureau om hun aanvragen voor paspoorten en transatlantische reisbiljetten te laten behandelen. Daniel, de jongste zoon van de eigenaar, stond al vanaf zijn 14e `borg´ voor paspoortaanvragen.

Als gevolg van de revolutie in 1910, die een einde maakte aan de monarchie en de invoering van de republiek in Portugal, verdubbelde het aantal emigranten nog eens. Intussen werd het bureau door de weduwe van Daniel Vieira de Abreu, de jongste zoon van de oprichter, geleid.
Vlak voor en tijdens het begin van de Tweede Wereldoorlog stonden er opnieuw rijen wachtenden voor de deur van voornamelijk Joodse burgers die, op de vlucht voor het fascisme, een enkele reis naar de Verenigde Staten, of een ander veilig land wilden boeken.


1945 werd met de oprichting van de Portugese luchtvaartmaatschappij TAP een nieuwe markt voor het reiswezen opengelegd. Toen de Staat in 1948 een officiële status voor reisagentschappen mogelijk maakte, was Abreu er als de kippen bij om haar papieren te overleggen en die binnen te halen.
In de jaren 50 van de vorige eeuw werden tourisme en reizen steeds meer toegankelijk voor Jan met de pet, nou ja, natuurlijk eerst allen nog voor de witte boordjes. Abreu kreeg grote bekendheid door haar excursies naar het `geciviliseerde Europa´. Meestal nog per touringcar. Om lange wachttijden en uitvoerige controles bij de Portugese grensovergangen te omzeilen, kochten de gidsen vaak grensbewakers om met sigaretten of pornoblaadjes.
Door de explosieve groei van de excursies werkten er in 1955 al 14 fulltime medewerkers in dienst.


Rond 1960 begonnen de commerciële luchtvaart en zelfs cruises een grote rol te spelen in het pakket van georganiseerde reizen. De hoofdvestiging van Abreu werd verplaatst naar de chique avenue Aliados (Praça da Liberdade) in Porto en er werden steeds meer nevenvestigingen geopend. Niet alleen in Portugal, maar ook in o.a. Rio de Janeiro, New York, Londen en Madrid.
De reisgidsen uit die tijd, geïllustreerd door bekende Portugese beeldend kunstenaars zoals Júlio Resende, zijn inmiddels collecters items geworden.


Na de Anjerrevulutie in 1974 democratiseerde de vakantiereis in Portugal zich pas echt. Abreu telde in 1980 al ruim 1000 medewerkers in binnen- en buitenland. Het bedrijf heeft overnames steeds kunnen afweren en is altijd in handen van de familie gebleven. Door nauwlettend de ontwikkelingen op de reismarkt in de gaten te houden en zonder aarzeling in het digitale tijdperk te zijn gestapt, is Abreu nog steeds de grootste reisorganisatie van Portugal, met een aandeel van 25% in de markt.
    

zaterdag 29 februari 2020

Stad en land 27. Geschiedenis van het Portugese bos, deel II

Het is 29 februari. Een dag die eigenlijk niet bestaat. Door het raam zie ik dat de takken van de eiken in ons bos met de dag roder worden. Ze zitten vol met knoppen die op het punt staan open te barsten. Dit artikel is alweer langer geworden dan mijn bedoeling was, maar vertelt natuurlijk nog steeds het volledige verhaal niet. Daarvoor zou je een boek moeten schrijven. Ik hoop dat je het geduld kunt opbrengen om het te lezen. Wat mij bij het overlezen vooral opviel is hoe de staat van het Portugese bos en het beheer daarvan door de eeuwen heen,  een afspiegeling van de Portugese samenleving lijken te zijn.


Als antwoord op de schrikbarende onbossing van Portual in de 16e eeuw werd in 1565 de `Lei das Árvores´, de Bomenwet, ingevoerd, die lagere overheden en particuliere landeigenaren verplichtte om braakliggende grond te (her)beplanten met inheemse boomsoorten. Hoewel die wet wel een beetje hielp, werd ze, vanwege ontbrekende controle, slecht nageleefd.
Door gebiedsuitbreiding (Madeira en later de Azoren) en de kolonialisering van grote delen van Afrika, Azië en Zuid-Amerika (Brazilië) kreeg Portugal de beschikking over een haast onuitputtelijke bron van hout en dat reduceerde de zorg van vorst en hoge adel voor de binnenlandse bossen tot het onderhouden van hun eigen jachtgebieden.

bebossing van de duinen

In het begin van de 19e eeuw was nog maar 10% van Portugal met bos bedekt. Wel plantte men dennen aan de kust om de opmars van het zand naar de landbouwgronden te stuiten.
In deze eeuw ging het grootste deel van het Portugese bos over in privé-handen en dat zou later een van de grootste struikelblokken voor duurzaam bosbeheer worden. Vergeleken met andere Europese landen bleef maar een heel klein gedeelte van de bosgrond (2-3%) in handen van de Staat.
Dit werd beheerd door de inmiddels opgerichte `Administração das Matas´ (vgl. Staatsbosbeheer).
Met name in bergachtige gebieden bleven onbebouwde stukken grond zonder officiele eigenaar - de zogenaamde `baldios´ - over voor gemeenschappelijk gebruik.

Zoals dat in 19e eeuw op elk gebied gebeurde, sloeg ook in de Portugese bosbouw de wetenschap toe: Het moest allemaal anders. De landbouwingenieurs - er was inmiddels een universitaire cursus Bosbouw gecreëerd - oordeelden dat de traditionele bosbouwactiveiten verantwoordelijk waren voor het verdwijnen van het oorspronkelijke bos en voerden het `floresta cientifica´, het `wetenschappelijke bos´ in, een concept dat in het begin van de 19e eeuw uit Duitsland was overgewaaid. De ´baldios´ moesten bebost worden en er werd hoge prioriteit aan de waterbeherende rol van bossen als hulp voor het vastleggen van de duinen gegeven.

Guarda Florestal

In de eerste helft van de 20e eeuw nam de `Estado Novo´, de tijd van de dictatuur in Portugal, dit concept over. De duinen waren inmiddels bebost, maar tegen bebossing van de `baldios´, de terreinen voor gemeenschappelijk gebruik (beweiding van schapen en geiten, bebouwing met culturen zoals rogge en aardappelen, brandhout enz.) werd openlijk of ondergronds verzet gepleegd. Het waren de laatste `eilandjes´ van vrijheid, die buiten de contrôle van economie (belasting) en politiek vielen.
Maar tegen de agronomen van de totalitaire staat met hun landkaarten viel niet op te boksen. Veel `baldios´ werden bebost en de gebruikers zagen zich gedwongen te verhuizen.
Tussen 1939 en 1960 werden 190.000 hectaren bebost (tegenover slechts 21.000 tussen 1888 en 1938). Er werd vooral grove den geplant.

In die tijd werd ook de `Guarda Florestal´, de boswachter, geïntroduceerd. Die moest vooral een oog houden op de jonge aanplant, want bij een jong dennetje is het al voldoende om de top af te breken, om het boompje verloren te laten gaan. Vooral (schaap)herders werden streng in de gaten gehouden.
Deze bebossingspolitiek, de trek naar de stad en de industrie in de suburbs, maar niet te vergeten de massale - clandestiene - emigratie (zie Portugallig 8.) vanwege de slechte economische en politieke omstandigheden in Portugal, zorgden voor de eerste tragische golf van ontvolking van het binnenland.
Terwijl Salazar aan de ene kant, met name in het midden en noorden van Portugal bebossing en industrialisering van de bosbouw promoveerde, werden ten zuiden van de Taag alle bebossing en andere biodiversiteit opgeofferd aan zijn megalomane graancampagnes, die voor een onomkeerbare erosie van de grond zorgde.

`waartussen je prachtig je afval kon mieteren´

Door de ontvolking van het binnenland (platteland zou een beetje vreemd klinken als je het over Portugal hebt), door emigratie en de trek naar de industriegebieden aan de kust, verdween voor een groot deel van de Portugese bevolking de directe relatie met het bos. Bomen waren dingen die geld opbrachten, vooral in de papierindustrie (eucalyptus). De niet meer begraasde weidegronden overwoekerden met brem en gaspeldoorn, waartussen je prachtig je afval kon mieteren. Ze stonden met grote regelmaat in de brand. Een gebeurtenis waar bijna niemand veel om gaf, omdat dat in het begin nog niet zo gevaarlijk was.
De `moderne´ Portugees maakte op zondag een rondje met de auto naar de `shopping´, of stond in de file naar het strand, maar in het bos hoorde je alleen de vogeltjes fluiten. Behalve in het eucalyptuswoud, want daar is het doodstil.

Na de toetreding van Portugal tot de EU in 1986, verkwanselde Portugal - met met kennelijke minachting van de twee opeenvolgende regeringen van premier Cavaco Silva voor de eigen land-, bosbouw, en ambachtscultuur - het aandeel in haar traditioniele productievormen (scheepsbouw, zware industrie, visserij en landbouw) in ruil voor EU subdsidies voor het aanleggen van (tol!)snelwegen en stadsherstel.
Land-, tuin- en wijnbouwers kregen subsidies om hun bedrijf te staken en het land werd voor basisbehoeften zoals voedsel, maar ook van hout voor constructie en de meubelindustrie, afhankelijk van import en de globale markt.

PIN-project golfressort `Bom Sucesso´, Òbidos

De in die zelfde tijd door de EU ingevoerde regelgeving met betrekking tot de bescherming van bomen, in Portugal vooral met het oog op kurk- en steeneikeiken, werd  niet of nauwelijks nageleefd.
De boetes per boom waren lager dan wat ze als brandhout opbrachten en de `Guarda Florestal´ was door bezuinigingen nauwelijks nog operationeel.
Met de invoering in 2005 van de `Projectos de Interesse National (PIN)´, projecten die als van nationaal belang gezien werden, zoals hotelressorts, golfbanen en andere toeristische projecten, was zelfs geen eeuwenoude olijfboom meer veilig voor de kettingzaag.

Intussen was door de enorme expansie van de papierpulpindustrie in de jaren ´70 van de vorige eeuw (the Navigator Company in Aveiro, Celulosa Beira in Fig. da Foz en Caima, Goma en Celulosa do Tejo aan de Taag) een bijna onverzadigbare behoefte aan eucalyptushout ontstaan. Door middel van een aantal wetswijzigingen stimuleerde de Portugese overheid kleine landegenaren om eucalyptus te planten voor de vekoop aan de papierindustrie.

papierpulpindustrie (eucalyptushout)

Dit liep volkomen uit de hand: Behalve dat die aanplanten in drie of vier cyclussen van ca. 20 jaar de grond volkomen uitputten, werden de Portugese zomers al snel geassocieerd met steeds vaker voorkomende en almaar grotere bosbranden (lees Stad en land 14. Eucalypta!). Op terreinen die verlaten werden door de trek naar de stad, overlijden van eigenaren en - maar al te vaak voorkomende - erfenisgeschillen woekerden eucalyptus (en verschillende acacia-soorten) onstuitbaar voort.
En zo creëerde Portugal in slechts dertig jaar het grootste ononderbroken eucalyptuswoud van Europa, met een bevolking die volkomen afhankelijk werd van de verkoop van haar bomen aan de papierindustrie tegen kunstmatig laag gehouden prijzen en met een levensgevaarlijk risico op bosbrand.

In de eerste twee decennia van de 21e eeuw werden de bos- en `mato´(maquis)branden een steeds dreigender gevaar, met als triest hoogtepunt de rampenzomer van 2017, waarin 116 mensen stierven en 320 gewond raakten als gevolg van de onstuitbare bosbranden in juni en oktober, en waarin talloze gezinnen dakloos werden. In dat jaar verbrandde ongeveer een half miljoen hectare `mato´, cultuurgrond en bos, waaronder het eeuwenoude `Pinhal de El Rei´, bij Leiria. Vier keer zoveel als in een `normale´ zomer.

Eindelijk drong het tot de overheid door dat ze niet meer kon vluchten voor de al jarenlang tevergeefs geuite waarschuwingen en waardevolle adviezen van deskundigen: Die branden konden onmogelijk bestreden worden met steeds grotere aantallen brandweerlieden en blusvliegtuigen. Er moesten structurele maatregelen tot bosbeheer komen.
Over de genomen maatregelen en wat daar tot nu toe van terecht gekomen is, wil ik het in een volgend artikel hebben.

herbebossing van het dennenbos bij Leiria

Tot slot de actuele staat van het Portugese bos (voor zover bekend):
In juni 2019 werd door het `Instituto de Concervação da Natureza e das Florestas (INCF)´ met grote blijdschap de 6e `Inventário Florestal Nacional´, Inventarisatie van het Nationale Bos, gepresenteerd.
De uitkomsten zijn nauwelijks actueel te noemen, want ze zijn gebaseerd op gegevens tot 2015 (sommige zelfs tot 2010) en laten dus de destructie van het bos door de gigantische bosbranden van 2016, -17 en -18, maar ook de invloed van recente bomenplagen, zoals de kastanjegalwesp en de eikenaardvlo, buiten beschouwing.

Volgens het rapport wordt op dit moment 36% van (continentaal) Portugal, ongeveer 3 miljoen hectare, ingenomen door bos, waarvan:
1.063.000 ha. door kurk- en steeneik
   844.000 ha. door eucalyptus
   714.000 ha. door grove den
   193.000 ha. door parasolden
   300.000 ha. door tamme kastanje, eik en andere loofbomen

(uiteraard heeft men kurk- en steeneik samen genomen, om te verhullen dat de eucalyptus het grootste oppervlak in bezit heeft genomen).

Een groot deel van het bosgebied is in de laatste jaren door brand verwoest en moet hoognodig herbebost worden, voordat erosie en invastie door eucalyptus en acacia toeslaan.