Waarin de Portugeest, evenals zijn kornuiten, een afkeer van gootsteenontstopper blijkt te hebben en met zijn wijnstokken de kachel aanmaakt, waarna een pandemie voor vertraging zorgt, een kei zich gewichtiger voordoet dan hij is en met vervaarlijke werktuigen muziek aan staaldraad wordt ontlokt.
Toen we in 2006 het land kochten, waren alle velden/terrassen omringd door wijnstokken, geleid door op regelmatige hoogte-afstand bevestigde staaldraden. Een zogenaamde `ramada´. De - roestige, vaak gebroken en weer provisorisch in elkaar gedraaide staaldraden waren vastgemaakt aan - meest gebroken - granieten palen, palen van gewapend beton, maar ook vaak aan bomen (fruitbomen en `lodão bastardo´, Europese netelboom). Kortom: Een rommelzooitje, waarvan de constructie het op het eind van de zomer, als de druivenstokken op zijn zwaarst waren, vaak op verschillende plaatsten begaf, waardoor er noodreparaties uitgevoerd moesten worden.
De eerste jaren deed ik de `vindima´, de traditionele druivenpluk, met familie en vrienden van de zoon van de vorige eigenaar waarmee ik ook op het land samenwerkte. Hij maakte daar dan samen met de oogst van zijn eigen wijngaard wijn van. Een soort van `vinho verde tinto´, rode vinho verde, een stoer en rauw brouwsel dat huig en verhemelte deed opzwellen en je na een paar glazen de sensatie gaf alsof je je aan de gootsteenontstopper had vergrepen. Ik kreeg daarvan dan zo´n 60 flessen voor eigen gebruik, waarvan ik er 58 na een paar maanden stiekem - om de brouwer niet te beledigen - in het bos leeggoot, want zelfs de dorstigste onder de vrienden en familieleden op bezoek, hielen het na een half glas al voor gezien.
De vindima was altijd erg gezellig en, toen ik die eenmaal onder de knie had, vond ik de jaarlijkse `poda´, de druivensnoei, een prettige en rustgevende bezigheid, maar toen het nieuwe huis werd gebouwd, moest een groot deel van de `ramada´ gesloopt worden en een ander deel maakte plaats voor fruitbomen.
De druiven liet ik nog steeds door dezelfde familie plukken, in ruil voor een mandfles ´vinho doce´, de eerste zoete wijn die nog gist in de fles, maar omdat ik stopte met de 12-daagse sulfaatbehandeling tegen de meeldauw, viel er alleen in droge, hete zomers nog wat te oogsten.
Het was natuurlijk wel te gek voor woorden dat we hier in Portugal nog steeds geen flinke aanplant van goede tafeldruiven hadden.
Daarmee ging ik vorig jaar aan de slag. Eerst de oude wijnstokken, die vaak tot meer dan een meter diep onder de grond voort kronkelden helemaal uitgraven. Anders blijven ze terugkomen. Prima brandhout overigen. Om onnaspeurlijke redenen zat de grond op de strook naast de muur ook nog eens vol met stenen. Die er ook uit. De muur van de ´sucalco´, het terras moest, omdat er grote bomen te dicht bij hadden gestaan, die naar buiten hadden gedrukt, deels gesloopt en hersteld worden en er kwam over de hele lengte een steen op om de grond binnen te houden. De palen van gewapend beton lagen over het hele terrein verspreid (of stonden zelfs nog in de grond). Die zijn loodzwaar. Dat werd een gesleep in etappes: Ene eind voor, andere eind voor.
Tegen het voorjaar had ik de eerste drie palen erin, keurig met de bocht van het terras mee en waterpas in de grond. Toen kwam buurman M. langs: "Dat kan niet zo. Die trek je om met de staaldraden" Natuurlijk had hij gelijk. Je moet steeds een paar palen op één lijn zetten en dan de bocht om. De paal in de bocht krijgt een tui om niet omgetrokken te worden. Enfim, twee palen er weer uit en blijven zingen. Ik kwam nog zo ver om frambozen te planten, maar daarna moest ik het project een tijdje laten liggen i.v.m. andere werkzaamheden.
In februari van dit jaar pakte ik de boel weer op. Vanwege de aanhoudende regen werd het een natte, modderige klus waar geen einde aan leek te komen - de muur is meer dan 30 meter lang - maar er viel buiten ook niet veel anders te doen. Begin maart stonden alle palen in de grond en in de carnavalsvakantie kochten we de druivenplanten. Van alles wat: Moscatel, Italia, Cardinal, rood en wit. Ook had ik inmiddels opgekweekte passievruchtplantjes voor het laatste stuk. Nu moesten alleen de waterleiding en de elektriciteitskabel nog worden ingegraven en de grote blokken graniet bij de bochten en aan de voor en achterkant om de tuien aan vast te maken.
Ik was nu klaar om met M. de staaldraden en tuien te monteren (Ik had geen flauw idee waar en hoe je daaraan zou moeten beginnen). Dat werk moest door de Covid-quarantaine twee maanden uitgesteld worden.
Afgelopen donderdag gingen we dan eindelijk aan de slag. Het begon al goed: De rots aan de voorkant
was te zacht. "Podre", verrot, zei M. Er moest een gat worden gebikt en gegraven en daar wisten we met grote stalen staven een enorme steen in te manoeuvreren. De steen aan de achterkant bleek te klein. Daar mocht ik zelf een gat gaan graven, terwijl M. met de klopboor een gaatje boorde in de eerste. In een zesdubbel gewonden draad maakte hij een oog. Het andere eind ging in het gat, nadat hij met een inderhaast gemaakt lepeltje het boorsel had verwijderd. "Ik ben heel benieuwd hoe je die draad nu in dat gat vastmaakt." "Zoek even wat kleine stukjes `granito azul´, blauwe graniet (grijs dus)", zei hij. Met een stompe stalen pen sloeg hij die vast om de staalkabel tot het gat helemaal vol was: "Die krijg je met geen mogelijkheid meer los. Als je daar een tractor aan laat trekken, breekt de kabel, of de steen komt uit de grond." Hij begon de tui, `estica´, oftewel spanner, te maken. Die werd op drie punten aan de betonnen paal bevestigd.
Zo kregen ook de andere stenen een gat en een tui (die in de bochten waren gelukkig wel groot genoeg),
Nadat ik de hoogte van elke draad met een bloempotscherf op de palen had afgetekend, hingen we nog twee staaldraden over de hele lengt op, die M. spande met een zelfgefabriceerd spanwerktuig en die daarna werden vastgemaakt aan permanente spanners, die je met een moersleutel aan kunt draaien. De rest voor morgen, want het was inmiddels 12 uur en erg warm geworden.
Vrijdagochtend begonnen we erg vroeg. Het IPMA (zeg maar De Bilt) voorspelde een middagtemperatuur van 35 graden.
We bevestigde de resterende vier staaldraden en daarna begon M. de boel op verschillende plaatsen aan te spannen. "Pling, plong", net de waslijnen van mijn moeder, vroeger.
Nu moest nog elke draad aan iedere paal vastgemaakt worden. Daarvoor had M. een handig werktuigje met een sleufje, waarmee je in een wip het eindje van het bevestigingsdraadje om de doorlopende staaldraad windt.
Na nog wat aanspannen, stond daar een perfecte `ramada´. Pas bij het opruimen van het gereedschap zagen we dat de voorste paal een beetje naar binnen helde: Was die enorme steen die we hadden ingegraven toch een beetje omhoog gekomen.
Niets aan te doen op dit moment. Pas als de draden wat los gaan zitten, kan ik de voorste tui een beetje aanspannen. Intussen ben ik heel tevreden met mijn `ramada´. Ik kan nu alles keurig opbinden.