Voordat de mens er zo´n tweeduizend jaar geleden serieus de bijl in zette, was naar schatting van de HH. geleerden tachtig tot negentig procent van Europa met gemengd bos overdekt, waarbij de eiken dik in de meerderheid waren. Ook het noorden van Portugal was een groot donker bos, met een moordende concurrentie van grassen en planten met bloemen op de open plekken. Als je als zonminnende plant aan gebiedsuitbreiding wilde doen, moest je eerst maar eens even bij meneer Darwin te rade gaan. Je kon natuurlijk gaan klimmen, jezelf verlengen, of zorgen dat je minder zonlicht nodig had, maar deze krokus heeft wat anders bedacht: Die groeit en bloeit gewoon wat later, van september tot november, als de meeste blaadjes van de bomen zijn. Een prachtig voorbeeld van lateraal denken.
Ik dacht eerst dat het de giftige herfsttijloos was. Die lijkt er op en houdt er de bijna dezelfde gewoonten op na, maar dank zij mijn trouwe, bijna uit elkaar vallende flora van Heijmans en Thijssen weet ik dat het toch echt om een krokus gaat. Eén stamper, drie meeldraden en natuurlijk de smalle omhoog stekende blaadjes. Crocus serotinus clusii is de naam. Hij komt alleen in het noorden en midden van Portugal en in het noord- en zuidwesten van Spanje voor.
Vanwege het late warme weer - ik heb vorige week nog paprika´s geplukt - bloeide hij dit jaar wat later. Een prachtig gezicht, die lichtpaarse bloemen op de bospaden tussen het frisse groene gras na de eerste herfstregens.
De bol van de krokus kan kennelijk heel wat hebben, want toen ik vorig jaar in de herfst na de bosbrand met mijn zoontje omhoog klom, waren de overal opkomende paarse bloemen het eerste teken van nieuw leven op de zwartgeblakerde berghellingen.
Behalve een opsomming van speciale botanische kenmerken, valt er niet veel meer over de plant te vertellen. Omdat ik de lezer noch mijzelf daarmee wil vervelen, houd ik het verder maar bij de foto´s deze week.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten