woensdag 6 januari 2016

Stad en land 7. Portugese nationaliteit voor Sefardische Joden

Laten we dit jaar eens van start gaan met een goed bericht: Begin oktober kreeg Alfonso Paredes, ingezetene van Panama, als eerste buitenlandse vertegenwoordiger van de gemeenschap van Sefardische (Iberische) Joden het Portugese staatsburgerschap, al snel gevolgd door twee familieleden. Het bericht werd een beetje ondergesneeuwd door het nieuws over de verkiezingen en de politieke opschudding over de formatie van de nieuwe regering(en). En dat is jammer, want het is een belangrijke stap in een proces van erkenning en - voor zover mogelijk - `Wiedergutmachung´ - van een ruim 500 jaar geleden door Portugal begaan onrecht: De uitwijzing en beroving van de nationaliteit van meer dan honderdduizend Joden. 


In 2014 werd, op initiatief van Maria Belém Roseira, afgevaardigde van de Partido Socialista en op dit moment kandidate voor het Portugese presidentschap, in het Portugese parlement het ontwerp van een wet aangenomen die het mogelijk moest maken voor nazaten van de in de 15e eeuw uitgewezen Sefardische, Iberische, Joden, om de Portugese nationaliteit te verkrijgen. De wet is vanaf 2 februari van dit jaar van kracht en het aantal aanvragen stijgt gestadig. Tot juni waren het er nog maar 40, eind oktober al 250. Ze komen uit alle delen van de wereld, maar de meeste tot nu toe uit Turkije (133), Israël en Brazilië. Als de aanvraag wordt goedgekeurd, mag je naast de Portugese nationaliteit, je oorspronkelijke nationaliteit behouden.

Pogrom van Lissabon

Naast de gebruikelijke officiële stukken die de identiteit en nationaliteit van de aanvrager vaststellen en een bewijs van goed gedrag (allemaal officieel in het Portugees vertaald) dient hij of zij `te demonstreren te behoren tot een Sefardische gemeenschap van Portugese oorsprong, aan de hand van familienamen, en -idioom en/of andere bewijzen die directe afstamming of familieverwantschap met de stamvader (of -moeder?) uit die gemeenschap aantonen. Ook worden nog stukken verzocht die bewijzen dat in de familie met betrekking tot de Joodse religie en riten Portugese uitdrukkingen worden gebruikt (plaatselijke Joodse gemeenschap).

In Spanje is in juni een soortgelijke wet door het parlement aangenomen (in oktober in werking getreden), maar volgens critici is het aanvragen van de Spaanse nationaliteit door Sefardische Joden, zo gecompliceerd en duur (tot 5000 Euro), dat het maar weinigen zal lukken om die daadwerkelijk te verkrijgen. Boze tongen beweren dat dat bewust zo gedaan is om `een golf´ van honderdduizenden immigranten te voorkomen.

Dom Manuel I
   
In 1497 werden de Joden in Portugal door koning Dom Manuel I - onder druk gezet door Spanje - voor de keuze gesteld: Zich bekeren tot het christendom, of het land uit. Vijf jaar daarvoor had de Spaanse koning hetzelfde gedaan, door het zogenaamde `Verdrijvingsedict´ in werking te stellen. Daardoor was een groot deel van de Spaanse Joden, volgens schatting 60.000, naar Portugal gevlucht. Nu moesten zij opnieuw de benen nemen, vaak met niet meer bagage dan ze konden dragen: Om het land te kunnen verlaten moest een `losgeld´ worden betaald en hun bezittingen werden hen afgenomen, of voor belachelijk lage prijzen verkocht. Het is niet bekend hoeveel Joden zich - al dan niet schijnbaar - tot het christendom bekeerden, maar historici nemen aan dat zo'n 200.000 `Sefardische´, oftewel Iberische Joden, Spanje en Portugal ontvluchtten.
Er kwamen er heel wat in Nederland terecht, waar ze overigens ook gediscrimineerd werden. Ze mochten geen deel uitmaken van de gilden en daardoor richtten velen van hen zich op de handel en geldzaken. Nederlands beroemdste Sefardische Jood was natuurlijk Baruch Spinoza, maar ook Gerard Spong en Maup Caransa behoren tot de nazaten van deze groep vluchtelingen.

Baruch Spinoza

Degenen die bleven en zich - binnen tien maanden - tot het christendom bekeerden werden `cristãos-novos´, nieuwe christenen, genoemd. Zij hadden niet dezelfde rechten als de `oude´ christenen. Zo mochten zij het land niet verlaten. Ze werden gediscrimineerd en vervolgd door de Inquisistie op verdenking `marranos´ of  `criptojudeus´ te zijn, die aan hun oude geloof en gebruiken bleven vasthouden. Dat betekende vaak de brandstapel. De 1500 slachtoffers van de Inquisitie, die van 1536 tot aan het einde van de 18e eeuw in Portugal huis hield, waren voor het grootste deel mensen die op beschuldiging van `joods gedrag´ levend werden verbrand. Zoals Frankrijk liever niet spreekt over haar `Bartholomeusnacht´, heeft ook Portugal een schandvlek die niet in de geschiedenisboekjes wordt vermeld: De pogrom van Lissabon op 17 april 1506, waarin Dominicaner monniken de bevolking ophitste tot het martelen, vermoorden en verbranden van honderden ´cristãos-novos´, die schuld zouden hebben aan de pest en de aanhoudende droogte.
In 2008 onthulde president Sampaio een monument ter nagedachtenis aan deze `matança´, slachting. Hij was overigens de eerste en enige president die aan de Portugese Joodse gemeenschap vergeving vroeg voor het bloedbad.

monument ter nagedachtenis aan de pogrom van Lissabon 
 
Veel van de `nieuwe christenen´ weken uit angst voor pogroms en inquisitie uit naar de provincies `Trás-os-Montes´ (inderdaad: Achter de bergen) en Beira, gebieden waar afgezanten van het rijk en de Inquisitie zich wat minder vertoonden en dat ook voor in Spanje (Leon) vervolgde Joden een wijkplaats was. Aan hen dankt Portugal de `alheira´, een `imitatie´ van de chouriço, die van kip en ander gevogelte wordt gemaakt (Joden eten geen varkensvlees). In veel families in die streken worden de Joodse gebruiken, zoals `kosher´ eten en drinken nog steeds in ere gehouden. In Belmonte (Cova de Beira) wordt koshere wijn gemaakt.     


3 opmerkingen:

  1. Hoi portugeest.
    Interessant weer, maar het getoonde portret is niet spinoza, maar Erasmus

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Helemaal gelijk en hartelijk dank. Inmiddels gewijzigd

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Deze reactie is verwijderd door de auteur.

    BeantwoordenVerwijderen