donderdag 29 september 2016

Portugal maakt het 11. Hars, een nieuwe toekomst?

Wat moet je nou met hars, dennenhars bedoel ik? Je handen gaan er van kleven en worden zwart als je tijdens het zagen van bomen en takken in die smurrie grijpt. Je kunt er natuurlijk terpentine van maken, om je vingers weer schoon te krijgen. Of als oplosmiddel voor olieverf - hoewel met al die waterverf tegenwoordig... En het is ook een geweldig ontharingsmiddel. De omzet van dat spul zal zeker zijn gestegen nu ook de borstharen van de moderne man eraan moeten geloven (aan mijn lijf geen polonaise!). Maar verder? Daar sta je nog van te kijken: Jaarlijks worden honderdduizenden tonnen dennenhars in de papierindustrie, zeepproductie, snoepjes, frisdranken en wijn (Retsina) verwerkt. Michelin gebruikt het om kwaliteitsbanden te maken en als er geen hars als een soort fixeer in druk- en printinkt verwerkt werd, zou iedereen die wel eens wat van papier leest de hele dag met vuile handen rondlopen. 

 

Maar hoe kom je nu aan die hars? Je kunt een dennenboom natuurlijk gewoon uitpersen, als een sinaasappel. Dat doen ze vooral in de Scandinavische landen, Rusland en Amerika (50% van die markt). Het `sap´ heet dan `Tall Oil Rosin (TOR)´. Dat kun je echter maar één keer doen met een boom, want daarvoor moet je hem eerst omhakken. Een veel duurzamer manier is het winnen van hars uit levende dennenbomen. Een volwassen dennenboom kan 25 jaar lang twee tot vier kilo hars per jaar opbrengen zonder daarvan schade te ondervinden - hoewel bomenfluisteraar Herr Wohlleben (zie van de boerderette 31) het daar wel niet mee eens zal zijn. Je hebt daarvoor wel een legertje `resineiros´, harsarbeiders nodig, die in de dennenbomen bewerken om ze zo gek te krijgen dat ze hars gaan produceren, het spul ophalen, de bomen `verplegen´ en het bos schoonhouden.

na het uithakken van de `wond´, wordt de keg als gootje ingeslagen

Kort gezegd werkt het als volgt: Plaatselijk werd een stuk van de schors weggehakt, waardoor een `wond´ ontstaat. Op die plaats gaat de boom hars `bloeden´ om infectie door insecten of micro-organismen te voorkomen. Onderaan de wond wordt een holle keg in de stam geslagen, met daaronder een bakje (vroeger van ruw aardewerk, nu van plastic of blik), of plastic zak, om de hars in op te vangen. Als bak of zak vol is en de wond uitgebloed, wordt de hars opgehaald en gaat daarna naar de destillateur, die er terpentineproducten of colofonium van maakt, die meestal in de vorm `chips´ wordt verhandeld.
Om de aanmaak van schors te bevorderen wordt de wond vervolgens met zwavelzuur behandeld. daarna kan een nieuwe wond op een andere plek op de stam worden gemaakt.

opvangbakje van aardewerk
  
In 1975, toen Portugal nog de grootste producent van dennenhars in Europa en de op een na grootste van de wereld was, waren er 20.000 `resineiros´ die jaarlijks 150.000 ton hars uit 175.000 hectare dennenbos haalden. In de jaren ´80 van de vorige eeuw kwam de klad in de productie. Portugal kon niet concurreren met de lage prijzen die China en Brazilië voor hun product berekenden (De Braziliaanse staat stelt de dennenbossen gratis beschikbaar aan haar `resineiros´, terwijl in Portugal voor het gebruik van de dennen aan de boseigenaar betaald moet worden). Een andere reden was de lage waardering van alles wat met land- en bosbouw te maken had in die tijd.
Maar hoewel het ernaar uitzag dat de harsproductie uit Portugal zou verdwijnen, bleef er toch nog een klein deel van de productie overeind: In 2008 werd nog 25.000 bos geëxploreerd en dat leverde zo'n 5000 ton per jaar op.

...of van blik
 
Mijn grootvader, je weet wel de filosoof van vaderskant (zie `Soep!´), was overtuigd van de waarheid van het Oernederlandse spreekwoord ´Wie wat bewaart, die heeft wat´. Hij bewaarde kromme spijkers in roestige sperziebonenblikken in zijn schuurtje. De man had twee wereldoorlogen meegemaakt en je wist maar nooit.. Ik heb al een jaar of tien de (on)hebbelijkheid om `ìnteressante´ krant- en tijdschriftartikelen te bewaren, vooral als ze betrekking hebben op land- tuin- of bosbouw (want je weet maar nooit). De stem van het bloed?
Daardoor kan ik wel vanaf 2008 nakijken welke vrome woorden er zoal zijn gezegd en stoute plannen er zijn gemaakt met betrekking tot de harswinning in Portugal.

er werken veel vrouwen in de harsexploratie

Zo was daar in 2008 de ´Sust-Forest´, een samenwerkingsverband van Franse, Spaanse en Portugese instellingen dat een project opzette om de harssector weer op gang te brengen. Men had de pretentie om binnen niet al te lange tijd de productie in Portugal weer op het niveau van de jaren ´70 (vorige eeuw) te brengen. Het mocht niet zo zijn. In het zelfde jaar brak er een plaag  uit, Bursaphelenchus xilophilus (een rondworm), die een slachting aanrichtte in de dennenbossen, vooral in het midden van Portugal. Verwerking en uitvoer van dennenhout was een tijdlang verboden. Veel boseigenaren stapten over op de eucalyptus. Ook de enorme bosbranden in de dennenbossen in de jaren daarop (2010, 2013) hielpen niet mee om de grootse plannen te verwezenlijken. Bovendien is daar nog steeds de prijs. Volgens de laatste berichten produceert Portugal momenteel zo'n 8000 ton per jaar (wereldproductie 870.000 ton).

colofoniumchips voor de export

Maar er is hoop: In 2013 werd er eindelijk een branche-organisatie opgericht: `ResiPinus´ die zich hard maakt voor een beter overheidsbeleid met betrekking tot de harswinning en -verwerking. De sector heeft een grote troef in handen, waar ze na de bosbranden van dit jaar goed gebruik van kan maken: De exploratie van hars maakt de bossen zonder twijfel brandveiliger, niet alleen omdat ze daarvoor schoon en toegankelijk gehouden moeten worden, maar ook door de preventieve werking van het toezicht van de `resineiros´ die bovendien voor een vroegtijdige melding van een bosbrand zorgen, of zelfs een beginnend brandje in de kiem kunnen smoren. Kost de overheid niet meer dan een beetje nadenken en het bijstellen van beleid.
Aan destillateurs ontbreekt het niet, maar die werken nu vooral met Chinese en Braziliaanse hars (Portugal produceert nog geen 10% van wat de binnenlandse industrie nodig heeft). De grootste, `Respol S.A´ in Leria, exporteert colofoniumchips voor banden, verf en is hard op weg om wereldleider als producent van dit derivaat voor druk- en printinkt te worden.      

donderdag 22 september 2016

Stad en land 14. Eucalypta!

Ik zit in de sneltrein van Porto naar Lissabon. Raamplaats rechts. Langzaam trekt de mist op en bij São Felix de Marinha kan ik nog net even de zee zien voordat we bij Espinho de tunnel in duiken. Als we weer boven komen is de mist verdwenen. Behalve huizen, wegen en akkers, bepalen vooral eucalyptusbomen het landschap, soms aangeplant in bossen, netjes in het gelid, of in een rij naast weg of boerderij, maar meestal slordig verspreid, met meervoudige stammen voortwoekerend, grijsblauwe jonge boompjes om zich heen verspreidend. De verbrande dennenbossen bij Aveiro - dit jaar verbrandde nog eens 41.000 hectare bos en maquis in dit gebied - worden voor een groot deel ingenomen door de snelgroeiende eucalyptus. Ook tussen Aveiro en Coimbra, zelfs tot aan Fátima, zie ik, behalve essen, populieren en wat dennen niet veel anders dan eucalyptusbosjes. Pas dan begint het landschap te veranderen: kurkeiken en olijfbomen, eerst nog verspreid, daarna in diagonale aanplanten over de heuvels met geel, droog gras. Maar waar het land niet bebouwd, verlaten is slaat ook hier eucalypta, de heks der de bomen, toe. 

 
Eucalypta, waarom heet ze eigenlijk zo?


Eerst maar de cijfers, om de situatie een beetje duidelijk te maken:
35,4%, oftewel 3,2 miljoen hectare van het Portugese territorium is bos. Door bosbranden nam dat gebied tussen 2005 en 2010 met 57.000 hectare af (recenter cijfers zijn nog niet te vinden). 2,8 miljoen hectare (77,7%) daarvan is in handen van kleine (familie)eigenaren, 6,5% in die van industriële ondernemingen.In Portugal bestaat nog steeds geen behoorlijk kadaster van landbouw- en bosgrond, waardoor het van veel terreinen heel moeilijk, zo niet onmogelijk is vast te stellen wie de eigenaar is.
Blijft over: 15,8% publiek bos, waarvan maar 2% (het kleinste percentage van Europa) staatseigendom is. 

Van al dat bos wordt volgens de cijfers van de `Inventário Florestal Nacional´ (instituut nationale bosinventaris) inmiddels 812 miljoen hectare (7% van het totale Portugese grondgebied!) ingenomen door aanplanten van de gewone eucalyptus (Eucalyptus globulus), die daarmee de kurkeik als dominante boomsoort in Portugal heeft ingehaald. Het instituut registreert een groei van 13% van deze boomsoort tussen 1995 en 2010 en die groei zet door. Niet alleen door aanplant, maar ook door ongecontroleerde wildgroei, vooral op land dat door de eigenaar is verlaten.

jonge eucalyptus met eivormige bladeren

De eucalyptus heeft haar goede kanten (Het is een makkelijke plant, hij eet als 't ware uit de hand): De snelgroeiende boom, die weinig eisen aan de bodem stelt, is in tegenstelling tot den (30) of eik (oei...) al binnen 10 tot 12 jaar `kaprijp´ en produceert een grote hoeveelheid hout, die uitstekend kan worden verwerkt tot pulp voor de papierindustrie. De grootste Portugese onderneming - de groep `Portucel´ - is een van de belangrijkste producenten op wereldniveau van papierpasta en Europese marktleider van fijn printpapier (Navigator). `Portucel´ is het tweede grootste exportbedrijf van Portugal.

Eucalyptushout is ook bijzonder geschikt als - snelgroeiend en toch hard - brandhout.
Volgens Helena Perreira, van het `Centro de Estudos Florestais (CEF)´, is het gebruik van de eucalyptus nog veel te eenzijdig. Er zijn veel meer toepassingen mogelijk, bijvoorbeeld in de meubel- en farmaceutische industrie en gebruik als biomassa.
Als de eucalyptusproducenten ook in de toekomst willen doorgaan met eucalyptus planten (een beetje een contradictie, want eucalyptusaanplant komt voort uit korte termijndenken), lijkt het me raadzaam om naar deze dame te luisteren. De vraag naar papier zal alleen nog maar meer afnemen en de concurrentie is groot.

volwassen boom met vruchten

Argumenten tegen de aanplant en productie van eucalyptus in de huidige omvang zijn het hoge waterverbruik van de boom en de erosie van de grond die hij veroorzaakt. De monocultuur van eucalyptus betekent een grote aanslag op de biodiversiteit. Onder de eucalyptusbomen groeit bijna niets. Je vindt er hooguit 5 andere plantensoorten (tegen 70 tot 80 in een `normaal´ bos). Er is geen Portugees insect dat ook maar iets van de eucalyptus eet en daarom zijn er ook geen vogels: Het is doodstil in een eucalyptusbos.

Maar misschien nog wel het ergste zijn de voorspelbare, maar oncontroleerbare bosbranden die elk jaar door de eindeloze eucalyptuswouden ploegen. Zoals dit jaar o.a. weer in het zwaar getroffen São Pedro do Sul bleek. 69% van het in augustus verbrande gebied bestond uit eucalyptusbos. De ergste beelden van de bosbranden die je op de televisie ziet, zijn die van brandende eucalyptusbomen. Maar ik heb het zelf ook een paar keer van dichtbij meegemaakt. Ronduit angstaanjagend. De vluchtige oliën in het hout en de bladeren van de boom, zorgen voor een loeiend, brullend vuur, dat met geen mogelijkheid te blussen is. De wegwaaiende brandende bladeren verspreiden het vuur, soms kilometers ver. Overal ontstaan nieuwe brandhaarden.
De laatste tijd begint men te denken dat niet al die branden door misdadige brandstichting worden veroorzaakt, maar dat een combinatie van extreme hitte en de uitwaseming (gasvorming) van grote hoeveelheden vluchtige eucalyptusolie kan leiden tot zelfontbranding. Perioden met temperaturen van 40 graden Celsius of nog hoger komen steeds vaker voor in Portugal.

brandend eucalyptusbos
  
Na de rampzalige bosbranden van afgelopen augustus, beloofde de regering Costa om de uitbreiding van de aanplant van eucalyptus met onmiddellijke ingang te verbieden (De vorige regering had - lobby van Diogo da Silveira, CEO Portucel? - door nieuwe wetgeving die aanplant juist gestimuleerd). Een belofte die niet of nauwelijks is na te komen. Het informatiesysteem van het ICNF, het instituut voor de bescherming van de natuur en de bossen, dat sinds die wetgeving volledig verantwoordelijk is voor het verlenen van bosbouwvergunningen - die bevoegdheid (vroeger tot 50 hectare) - is helemaal van de gemeenten afgenomen - is nog steeds niet operationeel. Personeel om nakoming te controleren is er onvoldoende.
En dan is er nog die ongebreidelde wildgroei...

twee jaar na de brand. Alle andere planten en zaden (en wortels) zijn dood

Behalve de minister van landbouw, bosbouw en ontwikkeling van het platteland, Capoulas Santos, die zelf door een bosbrand in Marco Canaveses, om vier uur ´s morgens zijn bed uit moest, heeft waarschijnlijk nauwelijks iemand van het bestuur in Lissabon in de gaten wat er in het binnenland gebeurt. Een goede reden om de gemeenten haar bevoegdheden terug te geven en die zelfs te vergroten: Tame the Shrew!                 

    

 

donderdag 15 september 2016

Van de boerderette 35. Bij de zwijnen af

Na een kleddernat en hufterig koud voorjaar volgde een schroeiendhete zomer. De bloesem van de fruitbomen werd in de kiem gesmoord, tegen de meeldauw in de druiven en de aardappels viel niet op te sulfaten, horden luizen bestormden peulen, tuin- en sperziebonen en de sla verdorde waar je bij stond - als je het zelf al uithield onder die koperen ploert. De zeven plagen van Egypte waren er niets bij. Maar de mais ontkiemde goed, die houdt wel van een zonnetje en water had hij genoeg, de buurman. Na twee maanden stond het gewas er prachtig bij, dikke kolven, een rijke oogst in het vooruitzicht. Maar op een ochtend stond hij daar, met de hak tussen z´n voeten en tranen in zijn ogen. Het leek wel of er die nacht een kudde bulldozers door zijn maisveld was gereden. Wilde zwijnen zul je bedoelen! En net toen hij dacht dat er toch nog een beetje overbleef om zijn - tamme - varken in de winter te voeren, kwamen ze nog een keer ´s nachts terug om het werk af te maken.

 

  

Ze passeren ´s nachts af en toe over het onderste veld van ons land. Je ziet de sporen en soms wroeten ze de boel een beetje om. Maar daar valt niet veel te halen. Er staan alleen wat fruitbomen en eiken. De muur van het veld met de moestuin er boven is hoog en de enige weg daarheen voert vlak langs ons huis. Daar zijn ze te schuw voor. Ze trekken door naar de aangrenzende akkers en moestuinen van de buren, die hun huis in het buurtschap hebben. Regelmatig worden aardappelvelden omgeploegd, maar als zo´n `rotte´ van een paar vrouwtjes met jongen door je kool- of pompoenenveld heeft gebanjerd, kun je ook wel weer overnieuw beginnen.

Dus zetten de boeren - die dat durven, want als je gepakt wordt draai je wel de bak in - strikken en maken het werk af met een lans of een niet te traceren schot in de nacht. "Wreed, dierenmishandeling", zul je zeggen, "Waarom omheinen ze hun land niet?"
Voor een afdoende omheining hebben de mensen hier vaak geen geld en de officiële jacht is beperkt tot een heel korte periode. Bovendien is die jacht - met speciale vergunningen - alleen nog maar `voor de rijken´. Elk jaar worden er honderden jachtgeweren bij de politie ingeleverd, omdat de verouderende bevolking in het binnenland (met heel kleine pensioentjes) de steeds duurder wordende wapen- en jachtvergunningen niet meer kunnen betalen. Voor het jagen op wilde zwijnen heb je ook nog eens een speciale, en dure, vergunning nodig.


En hoewel het wilde zwijn in Portugal bepaald niet met uitsterven wordt bedreigd - cijfers kan ik met geen mogelijkheid vinden, maar gezien de berichten over plagen en overlast van noord tot zuid zijn het er zonder twijfel heel veel - wordt aan de klachten van landbouwers door de  (lokale) overheid  meestal niet veel aandacht besteed. Als het echt te bont wordt, zoals in 2014 in het Nationale Park `Arábida´, of wat langer geleden in Mondim de Basto, wordt er een `montaria´, drijfjacht georganiseerd. Meestal nodigt men daarvoor notabele jagers uit om te schieten en J. met de P. om de dieren op te drijven. Er wordt geschoten met kogels inplaats van hagel, want wilde zwijnen hebben harde botten, de mannetjes zelfs een vier centimeter dikke plaat van kraakbeen voor hun borstkas om ze tegen de slagtanden van hun concurrenten te beschermen tijdens de onderlinge bronstgevechten.


Door de leegloop van het binnenland in de laatste vier of vijf decennia is het leefgebied van de wilde zwijnen in Portugal flink uitgebreid. Ze houden zich het liefst op in maquis en dichte bebossing die de plaats inneemt van akkers en tuinbouwland. De steeds kleinere groep mensen die het land nog bewerkt is de klos, want die varkentjes lusten op zijn tijd wel een aardappeltje of een een beetje mais naast hun natuurlijke menu van eikels en kastanjes, knollen en wortels, wormen, larven en zo af en toe een dood konijn. En fruit natuurlijk.
Naast de het gebrek aan voorzieningen (onderwijs, gezondheid, winkels enzovoort) en het toenemende gevaar van bosbranden - zoals deze zomer weer eens bleek - zijn de invasies van wilde zwijnen (en wolven, zie Stad en land 8.) nog weer een probleem waar de achterblijvers mee te kampen hebben.

 
Ik heb wilde zwijnen altijd fascinerend gevonden. Als kind, op vakantie op de Veluwe, wilde ik niets liever dan herten en wilde zwijnen `spotten´. Het diorama met opgezette wilde zwijnen met jongen dat we bezochten zal me altijd bijblijven en ook nu heb ik er niets op tegen dat ze af en toe hun sporen op mijn grond achterlaten.
Maar als daar ooit die gedroomde zwemvijver komt, moet er toch echt een omheining omheen en dat gaat in de papieren lopen. Luxeprobleem, zullen we maar zeggen.                     

donderdag 8 september 2016

Stad en land 13. Marineschip wordt kunstmatig rif

Acht droge knallen en voor je het wist was het hele schip verdwenen. Het eens zo trotse korvet `General Pereira D´Eça´, 85 meter lang, 12,5 breed, met 1438 ton waterverplaatsing ging met snelvuurkanonnen en al in minder dan twee minuten naar de kelder en transformeerde zich tot een scheepswrak in de Atlantische Oceaan, op 30 meter diepte voor de kust van Porto Santo, een van de eilanden van de archipel Madeira. Met opzet en precies op de plek die daarvoor uitgekozen was. Het afgedankte marineschip moet dienst gaan doen als kunstmatig rif, broedplaats voor vissen en een nieuwe uitdaging voor duiksporters. 

 


Het eiland Porto Santo ligt ongeveer 50 kilometer ten noordoosten van Madeira en in tegenstelling tot de laatste is het -op een klein bergje na - bijna volkomen plat. De grond is zanderig en onvruchtbaar en het regent er bijna nooit (360 mm. per jaar), dus er groeit geen mallemoer. De bevolking leeft van toerisme, maar wat heb je daar als toerist te zoeken, behalve op je rug zitten op het enorme zandstrand - de temperatuur is het hele jaar aangenaam en het is er nooit echt heet - of golf spelen? Zwemmen, snorkelen en diepzeeduiken natuurlijk! Het zeewater is er kristalhelder en bijna nooit kouder dan 20 graden Celsius en er valt een rijk en gevarieerd zeeleven te verkennen.

Het idee kwam van de toenmalige Regionale Secretaris voor milieu en natuurlijke hulpbronnen van de Autonome Regio Madeira, Manuel António Correia. En het begon allemaal in 2013 met een officieel verzoek aan het ministerie van Defensie tot schenking van twee marineschepen die op de lijst stonden om gesloopt te worden.Te gebruiken als artificieel rif. Eén daarvan was de `General Pereira D´Eça´, dat in 1970 gebouwd was om dienst te doen in de Portugese koloniale oorlogen in Afrika en na de Anjerrevolutie werd ingezet voor patrouille- en reddingswerkzaamheden. De toestemming kwam in oktober 2014, maar daarna moest er nog heel wat gebeuren. Eerst werd er een officiële inschrijvingsronde gehouden voor de werkzaamheden om het schip `zinkklaar´ te maken. Een klus die werd geraamd op 345.000 Euro.


Op de scheepswerf  `Lisnave´ in Setúbal werd alles wat het zeewater zouden kunnen verontreinigen, zoals verf, asbest (isolatie), elektriciteitskabels, vet, en (stook)olie uit het schip verwijderd. Het hele schip, inclusief alle tanks, werden schoongezogen en gespoeld. Daarna werden bestaande doorgangen vergroot en er werden nieuwe bijgemaakt, om de veiligheid van de duikers te garanderen. Om het voor de duikers allemaal nog wat `echter´ te maken, liet men hier en daar een paar (vaste) tafels en stoelen, een paar scheepskooien en navigatie-instrumenten op hun plaats. En niet te vergeten de scheepskanonnen.


Half juni werd het korvet naar Porto Santo versleept - het schijnt vanwege het weer nog een spannend tochtje te zijn geweest - en daarna was nog een halve maand werk om het schip klaar te maken om het met explosieven te laten zinken. Op zaterdag 13 juli was het dan eindelijk zover. Het schip werd door twee grote sleepboten naar haar zinkplaats gevaren. Grote betonblokken aan kabels werden overboord gegooid om het precies op haar plaats te houden. De kustwacht hield alle belangstellenden in boten en bootjes op een veilige afstand van 500 meter. Er volgden een paar doffe knallen - de ladingen waren op een manier aangebracht dat de ontploffingen geen schade aan het zeeleven kon toebrengen - een hoop gebubbel en weg was het korvet.


Het tot zinken brengen werd vanaf het patrouilleschip `NRP Cacine´ gevolgd door o.a. Miguel Albequerque, president van de Regionale Regering van Madeira, de burgemeester van Porto Santo, Filipe Menezes en de initiatiefnemer Manuel António Coreia. Men was zeer tevreden over de operatie en de laatste zelfs zichtbaar geëmotioneerd. Hij had vier jaar aan het project gewerkt. `Het is een geweldige stimulans voor de duiksport, die 10 tot 15% van de lokale toeristenindustrie uitmaakt.´
Nu maar hopen dat de kosten van de operatie daadwerkelijk - voor het grootste deel - door Europese fondsen voor stimulering van het toerisme worden betaald. Maar kennelijk twijfelen de heren daar niet aan: Ze hebben al weer plannen voor een volgend schip, dat in 2017 zou moeten komen.

     
Geïnterviewde duikers op Porto Santo stonden al te `spartelen´ om het wrak te verkennen, maar moesten nog een een tijdje wachten. Het schip diende eerst gestabiliseerd en veilig verklaard te worden. Misschien is het voor hen nu zover. De vissen hebben het al in bezit genomen. 




donderdag 1 september 2016

Andere kunsten 4.. Verdronken bossen.

Eigenlijk moet je in augustus - als je geen feestbeest (meer) bent - Lissabon mijden als de pest, maar we wilden onze zoon van twaalf nu eindelijk eens de hoofdstad laten zien en we zitten in het keurslijf van de schoolvakanties, dus vooruit maar. Het viel niet mee. Het `Mosteiro dos Jerónimos´ ging nog wel, meteen na de lunch, maar de `Torre de Belém´ was een ramp. Een groot deel van de inventaris was weggehaald om plaats te maken voor horden bezoekers, die door strenge bewakers met 150 tegelijk de smalle trappen op en af werden gestuurd. Er waren zelfs stoplichten (waar niemand zich aan hield, zodat halverwege de trappen claustrofobie opwekkende opstopping ontstonden). Ook voor het `Castelo de São Jorge´ moet je tegenwoordig in de rij staan (en betalen). In Baixa en Bairro Alto waan je je op het Damrak of de Nieuwendijk en je breekt je nek over de tuktuk´s, busjes, buggy's en taxi's - waarvan er duidelijk teveel zijn - allemaal op zoek naar klanten. Zoon vond het allemaal prachtig, maar mijn vrouw en ik hebben herinneringen aan betere tijden. Wat beslist niet tegenviel - hoewel ook druk - was het `Oceanário´ en met name de speciale tentoonstelling `Florestas submersas´, verzonken bossen, die ik naar aanleiding van een documentaire erg graag wilde zien.

 

Oceanário


De waterplanten waren flink gegroeid in het grootste `nature aquarium´ (term van de maker van het project, Takashi Amano), sinds de opening in april 2015. Jammer genoeg heeft de Japanse natuurfotograaf en aquarium designer dat niet meer kunnen zien. Hoewel hij voor september 2015 nog een fotoboek en een expositie met de titel `Origin of Creation´ voorbereidde, bleek het aquarium het laatste project dat hij af kon maken. De al jaren zieke Amano overleed in augustus van dat jaar.
`De groei en profilering van de verschillende waterplanten is ingecalculeerd´, vertelde de maker in een interview: `Mits goed onderhouden, wordt het een prachtig onderwaterbos.´


Wat Takashi Amono beoogde en al eerder op kleinere schaal in onder meer een aquarium in Tokio had gedaan, was het zichtbaar maken van het onderwaterlandschap van de - tropische - rivierbodem. Maar dit keer in een aquarium van 48 meter lengte. Zijn ontwerpen zijn gebaseerd op Zen en Wabi-sabi (de schoonheid van het imperfecte en onvoltooide) concepten.

Het werk aan `Florestas submersas´ duurde drie maanden en werd uitgevoerd door 90 harde werkers - de meeste vrijwilligers - met zes nationaliteiten, die streng onder de duim werden gehouden door `de meester´.
Elk stukje rots, plantje of beetje zand moest precies op de juiste plek en - vooral - in de juiste richting geplaatst worden. `Alles, planten, stenen etc. richt zich naar de stroomrichting van de rivier´, legt Amano uit in de RTP,(Portugese Radio en Televisie) reportage over het project, jammer genoeg alleen in het Portugees: https://www.youtube.com/watch?v=uBKt8S1-s1E


Om de discipline onder de vrijwilligers te handhaven, had de veeleisende ontwerper zelfs een gele en een rode stok bij zich, equivalent aan de gele en rode kaart bij het voetbal. Rood, verwijdering uit het project, heeft hij niet uitgedeeld, maar er waren vrijwilligers die tot hun schrik geel voor de neus kregen gezwaaid als ze volgens Amano niet genoeg betrokken waren bij het werk. `Net een oude samoerai´, merkt een van de vrijwilligers op in de documentaire. Maar iedereen heeft met plezier en veel respect voor Amano aan de tenoonstelling gewerkt en er is ook veel gelachen.

Voor het project werden 78 boomstronken uit Schotland en Maleisië geimporteerd en 25 ton vulkanische rots van de Azoren (Pico). Er waren 4 ton zand en 160.000 liter zoet water nodig. Toen men eenmaal aan het planten toe was, werden grote luchtbevochtigers ingeschakeld en moest er regelmatig besproeid worden.
Het aquarium bevat 86 verschillende soorten tropische planten en vissen. De planten zijn niet geteld, maar er schijnen 10.000 vissen in rond te zwemmen. In onderstaande korte trailer kun je - versneld - de opbouw van het aquarium zien.


Het was gelukkig niet echt druk, toen we `Florestas submersas´ bezochten. Je moet er apart voor betalen en ouders met kinderen bedenken zich nog wel een keer, want de permanente expositie, die overigens ook zeer de moeite waard is, is flink aan de prijs.
Het was een ontroerende belevenis, dat onderwaterlandschap vol wuivende waterplanten die zich naar de stroom richtten. Ik herkende een aantal vissen (vroeger had ik zelf een tropisch aquarium van wel 80 cm), maar ze hadden andere namen dan die ik me van de Rizla-albums herinnerde. Het weinig oorspronkelijke muzikale behang van Rodrigo Leão (ex Madredeus) kan er wel mee door.
`Florestas submersas´, een tijdelijke tentoonstelling die tweeënhalf jaar duurt, is in april 2015 geopend, dus je hebt nog dik een jaar de tijd om ´m te gaan bekijken. Aanrader.