Na maanden van regen was het eindelijk drie dagen droog, dus kon ik weer eens gaan spitten in de moestuin. Ik raakte het beestje net niet met mijn hak, maar het lag wel een beetje versuft, misschien nog van de winterslaap, op zijn rug in de losse aarde te wriemelen. Kon ik het eens rustig bekijken.
De eerste keer dat ik er een tegenkwam was ik aardappels aan het poten. Vijf jaar geleden, als ik het goed heb. Wat een merkwaardig groot insect! Ik liep ermee naar de buurvrouw, die ook in de moestuin aan het werk was om te vragen hoe het heette. "O Santo António", riep ze. "Wat heeft die nou? Een ralo. Pas op, die steekt!" Ze sloeg het beest uit mijn handen en kliefde het met een haarscherpe slag van haar hak vlak voor mijn voeten in tweeën. Een beetje beteuterd hoorde ik aan hoe schadelijk dat insect wel was voor de wortels van de slaplantjes, de bieten en de peterselie.
Zo gauw als ik weer in de bewoonde wereld was (In die tijd kampeerde ik min of meer op het land), ging ik even bij Wiki langs en ja hoor, de ralo bleek een insect met de voorpootjes van een mol - dat was me ook al opgevallen - te zijn, dat in Nederland `veenmol´ heet. Het moet een vrouwtje zijn geweest, want die worden wel vijf centimeter lang, de mannetjes niet meer dan vier. de veenmol leeft met zijn vleugels opgevouwen op zijn rug voornamelijk ondergronds en graaft met die mollenklauwtjes razendsnel gangen, wat je goed kunt zien op dit korte youtube-filmpje: http://www.youtube.com/watch?v=EhUTB9Kih58
Het is een omnivoor, die plantenwortels eet, maar ook regenwormen, ritnaalden en andere insectenlarven die aan de worteltjes van de sla knagen. Behalve de mens (tuinders) heeft het nogal wat vijanden, zoals dassen, vossen en andere nachtbrakers waarvan ik regelmatig de sporen op ons terrein tegenkom. Maar ook de poes gaat ermee aan de haal en niet te vergeten de torenvalk. Die loert speciaal op tsjirpende mannetjes. Om vrouwtjes te lokken graven die mannetjes tunneltjes die als klankkast dienen en daarvoor gaan ze dan zitten te tsjirpen. Dat geluid is zeshonderd meter verder nog te horen.
Dat de veenmol zou steken bleek een fabeltje. Het beestje heeft wel een stekel op zijn achterwerk, maar dat is een soort blindengeleidestok, een extra tastorgaan voor zijn duister bestaan en zeker niet bedoeld om in je vinger te prikken.
Deze keer ging ik maar niet naar de buurvrouw, maar wat moest ik nou met zo´n diertje dat schadelijk is, maar toch ook weer nuttig en in Nederland zelfs wordt beschermd.
Bij de buren in de tuin zetten was geen optie. Ik had pas `De Aanslag´ van Mulisch weer eens gelezen. Dan maar naar dat stuk bos dat grenst aan de verste uithoek van ons land en waarvan zo onderhand niemand meer weet van wie het is. Ik pakte de veenmol, weer een `zij´ aan de afmetingen te zien, beet achter haar voorpoten en liep ermee naar de grensmuur.
Even twijfelde ik nog: "Maar wat als zij zich op een dieet van rode bosmier op een waanzinnige manier gaat vermenigvuldigen (tot 300 eitjes kan ze produceren) en die komen dan allemaal..."
Maar waar eindig je als je alle ongewenste bezoekers meteen maar gaat afmaken?
Resuluut als een Zwitserse immigratie-ambtenaar zette ik haar over de grens.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten