donderdag 7 april 2016

Van de boerderette 30. Vuursalamander

Een vriend schreef me dat de vuursalamander in Nederland het loodje legde door een -   waarschijnlijk Aziatische - schimmel, die in 2010 in Zuid-Limburg de eerste slachtoffers maakte. Volgens een inventarisatie van de stichting RAVON (Reptielen Amfibieën Vissen Onderzoek Nederland) en Internationale onderzoek in 2014/15 heeft de schimmel zich inmiddels verspreid tot in België en de Duitse Eiffel en is hij ook al in Nijmegen gevonden en zijn ook al andere salamandersoorten besmet. In Nederland komt de vuursalamander alleen voor in Zuid-Limburg, maar in Noord-Portugal breek je - ´s nachts -  bijna je nek over die prachtige geel/zwart gekleurde diertjes. Nu maar hopen dat het met die schimmel (Batrachochytrium salamandrivorans) niet net zo gaat als met de Amerikaanse rivierkreeft en de Aziatische wesp, die ook Portugal nu al een paar jaar onveilig maakt. 


In Nederland is de vuursalamander (Salamandra salamandra) een bedreigde en beschermde diersoort. Het zou erg jammer zijn als hij uit de Zuid-Limburgse bossen verdwijnt, want met zijn zwart met geel gevlekte huid is het een prachtig, exotisch dier. Die kleuren zijn waarschijnlijk bedoeld om aan te geven dat hij giftig is. Boven aan de nek, waar die overgaat in de schouders heeft hij klieren, waarmee hij - wel tot een meter ver - gif naar zijn vijanden kan spuiten. Dat gif, salamandrina, veroorzaakt spiertrekkingen, hoge bloeddruk en hyperventilatie. Als de mens het door de mond naar binnen krijgt -welke halve zool zou dat uitgeprobeerd hebben? - kan hij last krijgen van hallucinaties.


Op Europees niveau vind je de vuursalamander van Polen tot het uiterste puntje van Zuid-Europa en is hij beslist (nog) geen bedreigde diersoort te noemen. In Portugal komt de `salamandre de fogo´, behalve in de droogste gebieden van de Alentejo, bijna overal voor, het liefst in vochtige hellingbossen vanaf 300 tot 1000 meter hoogte, maar ook in lager gelegen gebieden hoef je niet veel moeite te doen om hem te vinden.
Het gebeurt nogal eens als ik denk: `Dat is een mooie steen voor mijn muurtje´, dat een vuursalamander die nou net heeft uitgekozen om er zijn winterslaap onder door te brengen en ik voor een alternatief winterbivak moet zorgen. Ik vind ze ook vaak onder takkenbossen die opgeruimd moeten worden.
Toen mijn vrouw een keer ´s avonds laat met de auto thuiskwam, kon ze nog net op tijd op de rem trappen, om te voorkomen dat ze een colonne jonge vuursalamanders verpletterde, die van de grote watertank naar het bos wandelde.


Het is een nachtdier, dat weggekropen tussen mos en dennennaalden in het donker, vooral gestuurd door de neus, zijn kostje bij elkaar scharrelt: wormen, naaktslakken, spinnen, rupsen en pissebedden.
Zelf is hij de prooi van gif- en waterslangen en soms van roofvogels, maar de meeste roofdieren gaan hem uit de weg, vooral de `oudjes´, die met de jaren zo giftig zijn geworden dat ze echt `niet meer te vreten´ zijn.

Egyptenaren en Grieken zagen de vuursalamander als een mythisch dier dat geboren werd uit vuur en zelfs vuurbestendig was. Aan het vuur zou hij zijn geel/zwart gevlekte huid te danken hebben. Niets is minder waar: De salamander heeft een erg dunne huid en kan helemaal niet tegen hitte. Waarschijnlijk kwam het verhaal in de wereld, omdat men nogal eens een vuursalamander uit een haardvuur of een brandstapel zag opduiken. Het dier maakt vaak gebruik van stapels brandhout of (te verbranden) afvalhopen om er zijn winterslaap te houden.
De mythe hield lang stand. De Franse koning François I (1494-1547) gebruikte de salamander als symbool van zijn macht en aan het einde van de 19e eeuw doopte uitvinder Edgar Chaboche zijn bijzonder handige en economische allesbrander `Salamandre´, die zo emblematisch voor dat type kachel werd dat de merknaam inmiddels in bijna alle Europese talen een eigennaam is geworden.


Natuurlijk worden vuursalamanders niet uit vuur geboren, maar aan hun geboorte is wel iets bijzonders: In tegenstelling tot de meeste amfibieën zetten de wijfjes geen eieren af, maar komen de larven al voor een groot deel ontwikkeld - en soms helemaal, als er geen water in de buurt is - uit de moederbuik. Moeder dropt ze in ondiep helder water als uit hun krachten gegroeide kikkervisjes (tot 3,5 cm. lang) met al volgroeide voor en achterpoten. Na twee tot drie maanden verliezen ze hun kieuwen en verlaten het water, waar ze de rest van hun leven - zo'n twintig jaar - niets meer te zoeken hebben.

halfvolgroeide larve
           

Geen opmerkingen:

Een reactie posten