woensdag 8 oktober 2014

Van de boerderette 13. Hoe heter, hoe beter

Vorige week kregen we een beetje zomer toe. Te laat voor tomaten en vijgen. Die liggen verregend op de grond, maar er rijpten nog wel heel wat Spaanse pepers. Er moest dus piri-piri gemaakt worden, want hoewel ik nog anderhalve liter van die hete saus heb, huldig ik het standpunt van mijn ongeletterde, maar daarom niet minder wijsgerige grootvader: `Beter mee dan om verlegen´.


De bereiding is eenvoudig: Ontpit een handvol Spaanse pepers (plastic handschoenen!), maal die met een staafmixer tot pulp en voeg daarna in gelijke hoeveelheden olijfolie en witte wijn toe. Om te beginnen van elk een halve liter. Met de hoeveelheden moet je maar experimenteren. Net hoe vloeibaar of heet je de saus wilt hebben. Ik houd wel van een beetje pittig: Hoe heter....Ja, precies.
Je kunt ook nog wat aan de smaak doen door bijvoorbeeld een paar gedroogde laurierbladeren met de pepers mee te malen. Ik doe er geen zout bij.

De `molho (saus) de piri-piri´ in kleine flesjes, die je in Portugal bij elke kruidenier of supermarkt kunt kopen, bestaat meestal alleen uit fijngemalen rode pepers, olie en - veel te veel - keukenzout.


Oorspronkelijk komt de Spaanse peper (Capsicum annuum of frutescens) uit Zuid-Amerika (Peru). De manschappen van Columbus maakten er in 1492 als eerste Europeanen kennis mee op de Caraïben. Daarna verhandelden de Portugese zeevaarders de pepers in Afrika (Golf van Guinee) als vervanger van de zwarte korrelpeper, waar ze de Portugese naam `malaguetas´ kregen. Portugese (ex)kolonisten uit Angola en Mozambique introduceerden de  molho de piri-piri in de twintigste eeuw in Portugal, waar hij bijzonder populair werd. Ik herinner me dat het halfverwege de jaren tachtig hip was om op zondag kip `piri-piri´ in Porto te gaan eten. Je moest dan wel minstens een uur buiten in de rij staan voordat je een tafeltje in het restaurant kon bemachtigen. Tegenwoordig zijn er talloze restaurants waar je de hete kip kunt eten, af kunt halen of thuis laten bezorgen.
Het waren ook de Portugezen die voor de verspreiding van de Spaanse peper in Azië zorgden. In Indonesië werd hij `lombok´ genoemd en daar wordt de sambal van gemaakt.


Mijn buurman Carlos* heeft in de loop der jaren veel verschillende soorten pepers verzameld, waarvan hij het zaad in het late voorjaar in één grote bak zaait. Al ik in juli plantjes van het krijg, heb ik van alles wat. Hoewel ze uiteindelijk allemaal `redhot´ worden, kleuren sommige eerst wit (en daarna paars), andere oranje of zelfs zwart. Ook de vormen verschillen. Een van de leukste - en heetste - is de malagueta sino de natal (kerstklokje). Als ik een paar aardige glazen potjes kan vinden, vul ik die met een mix van al die varianten en olijfolie. Leuk om weg te geven.

kerstklokjes

Dan houd ik nog een behoorlijke hoeveelheid pepers over. De grote groene (Jalapeños) laat ik niet rijp worden. Die gaan groen in glazen potten met azijn. Na een paar maanden zijn ze lekker om op te knabbelen bij een bonen- of kikkererwtenschotel. De rest pluk ik als ze rijp is en vries ik in om later sambal en piri-piripasta van te maken.

Ik had net de vorige dag twee liter zelfgemaakte piri-pirisaus in de kelder weggezet, toen Carlos met een petfles van anderhalve liter van zijn brouwsel kwam aanzetten. "Alsjeblieft", zei hij gniffelend: "Viagra voor de armen". Weigeren was uitgesloten. Nu heb ik wel genoeg voor de komende drie of vier jaar.

Ik las dat je Spaanse pepers ook heel goed in de Nederlandse moestuin kunt kweken. In een zomer zoals jullie dit jaar cadeau kregen, moet dat zeker lukken.

*om reden van privacy is de naam gewijzigd

Geen opmerkingen:

Een reactie posten